François coppée - Fransch dichter;* 12 Jan. 1842 te Parijs, ✝ 24 Mei 1908. In zijn tooneelstukken in verzen, vanaf Le Passant (1869), dat hem den roem bezorgde, tot den triomf van Pour la couronne(1895), heeft C., zooals de Klassieken en vooral zooals Corneille, een zedelijk ideaal en bracht hij karakterdrama’s ten tooneele.
Hij verbindt de traditie van het Romantisme met deze van het Klassicisme, door aan de strenge opvatting van de eene de schitterende uitdrukking van de andere toe te voegen. Hij heeft zich ook een naam verworven met zijn romans en zijn verhalen, maar hij blijft vooral een bekoorlijk lyrisch dichter, een dichter van de liefde, in zijn verzenbundels, o.a. Les Intimités (1868), Arrière-Saison (1887), een dichter van de nederige menschen en dingen, die hij zoo goed begrepen en bezongen heeft in zijn Les Humbles en Promenades et Intérieurs (1872). In deze bundels heeft hij de poëzie dichter bij ons gebracht en ook dichter bij al wat zij tot dan toe versmaad had. C. was geloovig sedert zijn jeugd, maar zijn omgang met menschen uit de Parijsche tooneelen kunstwereld verwijderde hem tijdelijk van de Katholieke practijk en maakte hem tot een onverschillige.
In de laatste jaren van zijn leven leed hij vreeselijke pijnen, veroorzaakt door een gruwelijke ziekte, die hij verdroeg met de gelatenheid van een Christen-mensch. Zijn gelouterd geloof vond zelfs in die folteringen aanleiding om zijn prachtig werk La Bonne Souffrance (1898) te schrijven. Gedurende dit laatste tijdperk schreef hij ook nog Dans la prière et dans la lutte (1901) en Contes pour les jours de fêtes (1903).
Uitg. De verzamelde werken van F. C. verschenen te Parijs in 1896.
Lit.: De Lescure, F. C., l'homme, la vie et l'oeuvre (1889); G. Druihlet, Un poète francais, F. C. (1902); Gauthier-Ferrières, F. C. et son oeuvre; H. Schoen, F. C., l'homme et le génie (1910); Cl. Couturier, Chez F. C. (1913). Ulrix Coppename Rivier in Suriname, ontstaat uit de Rechter-Coppename van de Emma-keten, en de Linker-Coppename van de Wilhelmina-keten. Het stroomgebied wordt in het Westen begrensd door het Bakhuisgebergte; in den bovenloop de Tonckensen de Raleigh-val bij den Voltzberg en den Van Stockumberg. In het laagland neemt ze links op: de Wajombo, in open verbinding met de Arrawarrakreek en zoo met de Nickerie; rechts: de Tibiti en de Coesewijne.
In den Coppename-mond valt ook de Saramacca; een gevaarlijke modderbank ligt er voor. Dicht bij de monding van de C. lag het thans verlaten melaatschen-gesticht Batavia, waar de Eerbiedwaardige pater Donders vele jaren verbleef en stierf. Aan de Boven-Coppename wonen Boschnegers: de Corantijn-Negers of Koffiemakka’s; aan de Wajombo en de Tibiti Caraïeben; ook aan de Calebas-kreek. Vinken