1° Edward, Eng. dichter, bewerker van de kwatrijnen van Omar Chajjam; * 1809, ✝ 1883. Van adellijke afkomst, studeerde te Cambridge, en leidde daarna een teruggetrokken leven op zijn vaderlijk erfgoed in Suffolk.
Gaf vertalingen uit van Calderon (1853), en later van Aeschylus en Sophocles (1876). Zijn roem dankt hij hoofdzakelijk aan zijn Perzische studiën en aan zijn zeer vrije bewerkingen van de Roebajj&t van den 12e-eeuwschen Perzischen dichter en sterrenkundige Omar Chajjám.
Drie vsch. bewerkingen verschenen in 1859, 1868 en 1872. In de laatste bewerking zijn het rhythme en de taalmuziek geheel oorspronkelijk en tot in het uiterste verfijnd.
In Eng. hebben deze mijmerende kwatrijnen enthousiaste bewondering gevonden; maar het melancholische pessimisme, dat als een diepe grondtoon door alles heenklinkt, maakt ze ongenietbaar voor het nieuwere geslacht.Lit.: T. Wright, Life of E. F. (2 dln. 1904); A. C. Benson, E. F. (1905); een letterlijke vert. van het origineel door J.
Pollen (1925) maakt een geheel anderen indruk. Duitsche vert. door C. H. Rempis (1934, voor de Duitsche Omar Chajjam-Ges.). Pompen 2° George Francis, Iersch physicus; * 3 Aug. 1851 te Dublin, ✝ 22 Febr. 1901 aldaar. Sinds 1881 was hij prof. in de experimenteele natuurkunde aan de univ. te Dublin. Zijn verdiensten liggen op het gebied van de theorie der electromagnetische golven en de eigenschappen van den aether.
F. kwam onafhankelijk van Lorentz tot de theorie der zgn. Lorentzcontractie. J. v. Santen