Fernán Caballero - pseud. van de Spaansche schrijfster Cecilia Böhl de Faber (naar het dorp Fernancaballero, prov. Ciudad Real); * 1796 te Morges (kanton Bern, Zwitserland), † 7 April 1877 te Sevilla.
Haar vader was Duitscher, haar moeder Andaluzische. Doorleeft veel leed, draagt dit gelaten.
Vroegtijdig (20 jaar) weduwe, hertrouwt zij met den markies van Arco Hermoso, die eveneens vroegtijdig stierf (1835). Zij erft diens liefde voor het Sp. religieuze leven en de Sp. folklore.
Huwt (1837) Antonio Arrón de Ayala, die in 1855 te Londen zelfmoord pleegt. F.
C. vestigt zich daarna te Sevilla, slechts levend voor haar kunst. De religie en de traditie domineeren in haar werk, waarin zij de moraal, het geloof en den eenvoud van het Sp. volk voortreffelijk weergeeft.
Zij werkt baanbrekend voor het realistisch proza, doch blijft steeds lyrisch en fijngevoelig, en verheft tot kunst de eenvoudigste, maar vruchtbaarste en diepste beschouwingen over Spanje.Voorn. werken: La Gaviota (1849); Lágrimas (1853); La familia Albareda (1856); Un servilón y un liberalito (1857); Clemencia (1862); El Alcázar de Sevilla (1862); La corruptora (1868).
Lit.: J. M. Asensio, F. C. y la novela contemporánea, in Obras (I); B. Croce, Poesia e non poesia (Bari 1923). Borst.