Fagot - (Ital. fagotto; Fr. basson; Eng. bassoon; Vlaamsch baspijp), houten blaasinstrument, bas van het hout in het orkest; wordt, evenals de hobo, door een dubbel riet aangeblazen en is conisch van boring. De naam fagot (letterlijk takkebos) kreeg het instrument wegens de verbinding van twee klankbuizen.
Het is als het ware een omgebogen instrument, in feite een langere en een kortere buis, die in een onderstuk (D. Stiefel, Fr. culasse) samenkomen; aan de kortere klankbuis is een s-vormig koperen pijpje bevestigd, aan welks uiteinde zich het dubbelriet bevindt, dat de bespeler tusschen de lippen neemt.
De toonomvang is ruim drie octaven, vanaf contra Bes (si ♭). Virtuosen reiken zelfs tot e2 en f2.
De tonen van het 2e en 3e octaaf zijn harmonieken, die door overblazen verkregen worden. Elk register heeft zijn aparte klankkarakter: de laagste tonen klinken zwaar en plechtig, die van het medium week en zangerig, en de hoogste klagend en vol uitdrukking.
Het staccato van de f. kan een humoristisch effect teweeg brengen. De f. ontstond in de 16e eeuw in Italië uit de ➝ pommer in zijn grootsten vorm, nl. de dubbelquintpommer.
Om zijn zacht klankkarakter werd het instrument ook dolcian of dulcian genoemd. De f. kende een langzame ontwikkeling; benevens de vingergaten had zij oorspronkelijk slechts twee kleppen, later vier en in 1740 vijf.
Tegenwoordig is het aantal kleppen doorgaans zestien. Theoretisch is het instrument 2,95 m lang.Van de f. afgeleide vormen, die uit het gebruik verdwenen, zijn de ranket of worstfagot (cervelas), een soort samengedrongen pommer, uit Tirol stammend, en de quint- of tenor-fagot, die een quint hooger stond dan de normale f. In 1620 werd de eerste contrafagot gebouwd, die een octaaf lager klinkt dan de gewone. Dit instrument heeft zich in het orkest gehandhaafd. Theoretisch is de contra-fagot 4,68 m lang; zij bereikt de laagste tonen van het orkest.
de Klerk.