Facies - het geheel van petrologische en palaeontologische eigenschappen van een afzetting. Van een, in een zee, op een bepaalden tijd gevormde afzetting heeft de strandfacies andere eigenschappen dan de op groote diepte gevormde diepzeefacies.
Bij de eerste heeft men zandige afzettingen met windribbelingen en dikschalige schelpen, terwijl de diepzee-afzettingen zeer fijnkorrelig zijn, goed gelaagd en met de fauna der volle zee. Elk sedimentatie-milieu verleent aan de afzetting haar karakteristieke f.De continentale kan zoowel terrestrisch, bij afzettingen op het land, als fluviatiel zijn, bij afzettingen door rivieren. Tot de terrestrische f. behooren windvormingen (eolische f.) als duinen en zandverstuivingen, en gletsjer afzettingen (glaciale f.). Lagunaire, aestuariene en brakwaterfacies geven speciale omstandigheden aan, die tusschen de fluviatiele en mariene f. instaan. De mariene f. kan zijn littoraal (kust), neritisch (vlakzee), pelagisch (volzee), bathyaal (diepzee), abyssaal (diepste zee), bij afzettingen op diepten van resp. 0—10 m, 10—200 m 200—700 m, 700-4000 m, 4000—10000 m.
Soms drukt men de f. ook uit naar het in de afzetting overheerschende gesteente (petrographische f.), bijv. tuffogene of vulkanische f., zandige f., kalkmergel- of flyschfacies. Als fossielen door hun talrijkheid gesteentevormend optreden, spreekt men, volgens de palaeontologische f., bijv. van rif- of corraligene f. en globigerinenfacies.
v. Tuijn.