Evenredigheid. - Bestaat tusschen de grootheden a, b, c en d een betrekking van de gedaante a : b = c : d (genaamd evenredigheid), dan noemt men a en b evenredig met c en d, en men zegt: a staat tot b, als c staat tot d; a : b en c : d heeten de redens van de evenredigheid; a en d heeten de uiterste, b en c de middelste termen; a en b de termen van de eerste, c en d die der tweede reden; a en c de voorgaande, b en d de volgende termen. De e. blijft gelden als men een of meer der getallenparen a en b, c en d, a en c of b en d met hetzelfde of verschillende getallen vermenigvuldigt of ze er door deelt.
De hoofdstelling der rekenkunde zegt: Het product der uiterste termen van een e. is gelijk aan het product der middelste termen. Men noemt d de 4e evenredige ten opzichte van a, b en c; d = bc/a (regel van drie).
Is c = b, dan is d de 3e evenredige ten opzichte van a en b; b heet dan de middelevenredige van a en d, en is gelijk aan √ad. Een aaneengeschakelde e. is een e. met meer dan twee redens.
Een rekenkundige e. noemt men een betrekking van de gedaante a-b = b-c. ➝ Gelijkvormig.T. Ridder.