Etrurië - Gedeelte van Midden-Italië, ten W. begrensd door de Tyrrheensche Zee. ten Z. en O. door den Tiber, ten N. door de Apennijnen, ongeveer het tegenw. Toscane.
De oudste ons bekende bewoners, de Etrusken (zie onder), leefden in voortdurenden strijd met de naburige Liguriërs, totdat in 265 v. Chr.
E. bij het Romeinsche Rijk werd ingelijfd. Onder Augustus was het een deel van de Regio VII, onder Diocletianus werd het met het gebied ten O. vereenigd onder den naam Tuscia et Umbria.E. was vruchtbaar en rijk: graan, vlas, wijnbouw, veeteelt; men vond er albast, zilver, koper, ijzer. De moeilijke communicatie van het bergland verklaart het opkomen van vele steden, die ieder hun rol speelden, o.a. Volaterra, Arretium, Clusium, Volsinii, Vulci, Tarquinii, Veii, Caere. In Romeinschen tijd werden wegen aangelegd of verbeterd: Via → Aurelia, Via → Cassia.Via →Clodia.
Sinds de 3e eeuw na Chr. vindt men den naam Tuscië, later Toscane; in den Napoleontischen tijd bestond het koninkrijk E. tot 1814. Zie verder → Toscane.
Lit.: Solari, Topografia storica dell’ Etruria (1918— ’20); Ducati, Etruria antica (1927).
Geschiedenis en beschaving der Etrusken. De herkomst der Etrusken (Lat.: Etrusci, Tusci; Gr.: Tursènoi, Turrènoi; Etrusk.: Rasenna, Rasna), de oude volksstam in Etrurië, is onzeker; waarsch. uit Klein-Azië over zee naar Italië gekomen. Volgens grafvondsten waren de E. reeds einde 8e eeuw v. Chr. in Italië; het contact met Phoeniciërs en Grieken was van invloed op hun cultureelen en politieken opbloei. Hun macht strekte zich in alle richtingen uit; in de 6e eeuw v. Chr. overheerschten zij Rome (sommigen verklaren den naam Rome als van Etrusk. oorsprong; zeker was het koningshuis der Tarquiniërs Etruskisch) en deden hun invloed tot in Campanië gevoelen.
Met de Puniërs bonden zij den strijd aan tegen de sterk opkomende Grieksche kolonies in Zuid-Italië, op Corsica en Sicilië. In 474 echter werden de E. door Hieron van Syracuse in een zeeslag verslagen, zij konden niet weerstaan aan de van het N. invallende Galliërs en de van het Z. invallende Romeinen en werden in 280 v. Chr. zelfs afhankelijk van Rome. Politiek gingen zij op in het Romeinsche Rijk, cultureel konden zij zich nog een paar eeuwen handhaven.
De E. vormden een statenbond van 12 steden met aan het hoofd het door den legendarischen held Tarchon gestichte Tarquinii. Ofschoon in oudere tijden de steden geregeerd werden door stadskoningen, schijnt het bestuur toch oligarchisch geweest te zijn. De zgn. Etruskische Lucomonen waren waarschijnlijk de oudste adellijke zonen, waaruit de koningen gekozen werden. Tevens bestond er een uitgebreid beambtenstelsel, dat niet zonder invloed geweest is op de Romeinsche functionarissen: bijv. de roedenbundel der lictoren wijst op Etrurië, evenzoo de sella curulis en de toga praetexta; ook de officieele triumph schijnt althans over Etrurië naar Rome gekomen te zijn.
De godsdienst der E. bevat naast oud-Italische en specifiek Etruskische elementen ook figuren uit de Grieksche mythen en heldensagen; doodenrijk en onderwereld spelen een groote rol; uit de ingewanden der offerdieren en uit de hemelverschijnselen deden de priesters voorspellingen.
Lit.: Herbig, Religion u. Kultus der E. (1922); V. Ducati, Etruria antica (1927); Schachermeyer, Etrusk. Vorgeschichte (1930).
W. Vermeulen Taal. Van het Etruskisch is een groot aantal inscripties bekend, die ongeveer loopen van 600 v. Chr. tot aan de eeuw van Augustus en verzameld zijn in een Corpus Inscriptionum Etruscarum (Leipzig 1893 vlg.), dat nog steeds wordt voortgezet. Ondanks herhaalde pogingen is men er echter nog niet in geslaagd deze inscripties verder te ontcijferen, zoodat de kennis van deze taal nog zeer gering en onzeker is. De kern van het aanvankelijke verspreidingsgebied vormde het landschap Etrurië aan de W. kust van Italië tot aan de Arno: de Etruskische invloed in plaatsen volkerennamen reikt echter veel verder: tot aan de Po in het N. en Capua in het Z.; verder over de eilanden Sicilië, Sardinië, Corsica en zelfs tot in N.Afrika en Klein-Azië. In den tijd van Juliaan den Afvalligen (361—363) werd het Etruskisch nog als liturgische taal gebruikt door de waarzeggers en toekomst-voorspellers.
Een bekend Etruskisch suffix in plaatsen volkerennamen is -na, -enna (bijv. in Pors-enna, Ravenna), ook -&x (bijv. rum-a* = Romein). Volgens vele geleerden behoort het Etruskisch met verschillende andere weinig bekende talen uit het gebied rond de Middellandsche Zee, die eveneens sinds lang uitgestorven zijn (Lydisch, Lykisch, Carisch, enz.), tot één groote groep: de Asianische, ook wel Alarodische of Japhetitische genoemd. Het Etruskisch heeft waarschijnlijk veel invloed gehad op het Latijn en de andere Italische talen, vandaar dat het van zooveel belang zou zijn iets meer van deze taal te weten.
Lit.: A. Trombetti, Gli Etruschi e la loro lingua (Milaan 1926).
Wils Etruskische kunst, omvat de 8e tot de 1e eeuw v. Chr. Ofschoon een beïnvloeding door de Grieksche kunst niet te ontkennen is, heeft de E. k. haar eigen individualiteit en heeft zij van haar kant invloed uitgeoefend op de Romeinsche kunst. Chronologisch kunnen de volgende perioden onderscheiden worden:
1° Archaïsche kunst (8e—5e eeuw v. Chr.): de geometrische stijl (8e tot begin 7e eeuw); sterke beïnvloeding van buitenaf, speciaal door de Ionisch-Attische kunst (ca. 575—475); vervalperiode (tot ca. 400).
2° Hoogtepunt van bloei; verval. Hoogste bloei (4e eeuw), Hellenistische invloed (3e tot begin 2e eeuw), volledig verval (le eeuw).
Naar de uitingsvormen der kunst geven we het volgende overzicht:
a) graven. In tegenstelling met de lijkverbranding bij de eigenlijke Italici vindt men reeds in de oudste tijden der Etruskers het begraven van het lijk in de zgn. fosse (grafkuilen). Speciale grafvormen zijn: de tombe a corridoio, gangvormige graven, in de rots uitgehouwen; de circoli, ronde grafheuvels met meerdere graven binnenin; de koepelgraven, soms met vierhoekigen onderbouw (vgl. → Myceensche graven); en vooral de in de rotsen uitgehouwen of soms uit rotsblokken kunstmatig opgebouwde grafkamers, veelvuldig versierd met reliëfs en muurschilderingen (→ Caere; → Praeneste). Opvallend zijn in de oudste graven de kunstvoorwerpen van Egyptische, Phoenicische en Grieksche afkomst.
b) Bouwkunst. Deze is ons het meest bekend uit hun tempels. Gebouwd op een hoogen onderbouw bezaten zij een ruime, op zuilen steunende voorhal, waarachter in verband met hun godentrias drie godencellae naast elkander: templum tripartitum () (Lat., = driedeelige tempel). Hieruit ontwikkelde zich de Romeinsche tempel. De zuilen van den Etruskischen tempel rustten op een voetstuk, hadden een gladde schacht en werden bekroond door een gewelfden → echinus, die aan den Dorischen bouwtrant doet denken. De bovenbouw bestond uit hout en het balkwerk was met terra-cottaplaten bedekt; ook de gevelgroepen en acroteria waren van gebakken leem. Beteekenisvolle resten zijn gevonden o.a. in Marzabotto, Tarquinii, Veii, Fiesole. Van de profane bouwwerken der Etrusken is ons weinig bekend. Hun ommuurde steden lagen gewoonlijk op een heuvel, o.a. Cortona, Vetulonia, Fiesole. Het schema van hun stratennet is ons bekend uit Marzobotto. Zeker in hun stedenbouw, waarschijnlijk ook in hun bogenbouw bij bruggen en poorten hebben de Etruskcn grooten invloed uitgeoefend op de Romeinen.
c) Plastiek. Marmer ontbreekt; het gewone materiaal is tufsteen, kalken zandsteen, albast en travertijn, ook speciaal als tempelversiering terracotta en leemen figuren. Bekend is de Archaïsche Apollo van Veii, terwijl uit de 5e en 4e eeuw v. Chr. merkwaardige specimina van een aparten stijl in zandsteenreliëfs uit Felsina bewaard zijn, de zgn. Certosastijl. De bronsplastiek is vooral in kleinere wijgeschenken vertegenwoordigd. Onder de grootere bronzen voorwerpen zijn o.a. bekend de Mars van Todi in het Vaticaansch Museum (4e eeuw v. Chr.) en de → Chimaera van Florence. Hun portretkunst getuigt van sterke veristische tendenzen.
d) Schilderkunst. De beste getuigenissen van de Etruskische schilderkunst leveren de fresco’s van de Etruskische grafkamers, opkomend in de 6e eeuw, met een hoogen bloei in de 5e en 4e e., waarna een snel verval intreedt. Een eerste groep muurschilderingen, vooral 6e eeuw, staat sterk onder invloed van Corinthische en Ionische voorbeelden; de scènes zijn uit de mythologische wereld, de kleuren als bij de ceramiek. De oudste schilderingen zijn uit de Grotta Campana in Veii (misschien nog 7e eeuw). Een tweede groep, 6e en 5e eeuw, vooral in Cometo vertegenwoordigd, omvat vooral scènes uit het dagelijksch leven en uit den doodencultus: maaltijden, dansen, wedstrijd, jacht en vischvangst, doodenklacht. Een derde groep, vertegenwoordigd in Cometo en vooral in Chiusi, vertoont verband met den Attischen rood-figurenstijl van de 5e eeuw, en is veel levendiger in voorstelling en gelaatsuitdrukking. Een vierde groep, beïnvloed door de Grieksche schildertechniek uit den tijd van den Peloponnesischen Oorlog, geeft levendige voorstellingen uit de onderwereld, waarbij mythische wezens als Charun en Tuchulcha een rol spelen.
e) Kleinkunst en ceramiek. Allerlei voorwerpen uit de kleinkunst wijzen op de hooge ontwikkeling van de goudsmeedkunst en bronstechniek der Etrusken, met name fijn geciseleerde voorstellingen op de achterzijde van bronzen spiegels. Naast invoer van Grieksche vazen vindt men in de 7e eeuw drie inheemsche ceramieksoorten: een ruw aardewerk, dat spoedig plaats maakt voor de zgn. Buccherovazen, waarnaast een roode ceramiek met gestempelde reliëfs. De Etruskische ceramiek schijnt in het verloop der eeuwen sterk beïnvloed te zijn geweest door Grieksche en Grieksch-Campaansche ceramiek.
W. Vermeulen Lit.: Ducati, Storia dell’ arte Etrusca (1927); Mühlestein, Die Kunst der Etrusker (1929).