Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Eskimo

betekenis & definitie

Eskimo - Naam voor eenige volksgroepen, die, het Arctische randgebied van de Nieuwe Wereld bewonen. Het aantal E. bedraagt ca. 40 000; ze wonen van O.

Groenland over Newfoundland en Labrador tot Alaska; één groep, de Yuit (Joelt), woont in Siberië; de bewoners van de Aleoeten zijn met hen verwant. De naam Eskimo werd hun gegeven door de Abnaki-Indianen, hun zuiderburen in Labrador (Eskimantsik = eters van rauw vleesch).

Zij zelf noemen zich Inuit (Inoeït) (= de menschen).Door Rink worden zij in zeven, door Boas in negen groepen ingedeeld. Al ligt het meest typische centrum van de Eskimo-cultuur in het Oosten, toch is de verspreiding uitgegaan van de Beringstraat en Alaska. De laatste onderzoekingen van Rasmussen (vele expedities, de zgn. Thule-exp., waarvan de 6e en laatste in 1931), Birket-Smith, Mathiassen, Stefánssen, Hrdlicka, Jenness, Collins, e.a. zullen over oorsprong en verspreiding van de E. en hun cultuur veel nieuws brengen. Verwantschap met de Palaeolithische cultuur van Europa (vgl. kunst!) wordt door velen, o.a. door Rasmussen, aangenomen.

Al zijn er Eskimo-groepen, die somatologisch verwant zijn met Indianenstammen (bijv. met de Tlinkit, de Chippewa), toch vormen de E. een eigen type. Van hun taal, die tot hiertoe bij de N. Amerikaansche talen ondergebracht was, werd vaak beweerd, dat ze met de Oeralische (Finno-Oegrische) familie verwant is; Thalbitzer houdt dit niet voor bewezen.

Voor hun stoffelijke cultuur hebben de E. zich op merkwaardige wijze aangepast aan de onherbergzame streken, die zij bewonen; plantaardig voedsel is hun haast onbekend; zij leven van vischvangst en jacht; in den zomer op vogels, op kariboe (N. Amer. rendier) en andere landdieren, in den winter op ijsbeer en zeezoogdieren, als zeerob, walrus, enz. Zij zijn semi-nomaden, bezitten geen huisdieren buiten den hond (voor sledetrekken); hoewel zij geen metalen kennen en slechts karig voorzien zijn van hout, wijst de vervaardiging van hun gerei op groote vindingrijkheid: de zgn. kajak (lichte boot met geraamte van drijfhout of walvischribben, overtrokken met huiden), tweeledige harpoenen, samengestelde boog, speerwerper, pijlen met drijfblaas, bola’s (voor vogeljacht), boog-boor, enz. In den zomer wonen zij in tenten, in den winter in onderaardsche huizen of in sneeuwhutten (igloe’s).

Hun maatschappelijke organisatie is zeer los, met de familie als eenheid; zij wonen samen in kleine groepen en hebben geen hoofdman, maar alleen iemand, die een raadgevende leiding waarneemt; monogamie is regel, polygamie en polyandrie zijn sporadisch, beide aan dezelfde economische omstandigheden te wijten; vrouwenruil onder vrienden vindt er plaats; het vaderrecht overheerscht, men vindt er echter sporen van moederrecht. Kleinkunst en kunstnijverheid hebben zich ontwikkeld, vooral in het Westen; beeldjes en voorwerpen gesneden uit ivoor of been; graveerwerk op ivoor; inlegwerk; leder-mozaïek. Zang- en danswedstrijden. Hun godsdienst legt den nadruk op drie godheden: geest van de lucht, vrouw van de zee en man van de maan; ieder wezen heeft een dubbel: „inua” en „tornak”; sterk ontwikkeld sjamanism („anggakok”); taboe’s; biecht.

Reeds vroeg is de zending onder de E. actief geweest: Deensche zendelingen op Groenland (Hans Egede, 1721—’34), Moravische Broeders op Groenland (J. Beek, 1735) en op Labrador (1771); de Russen sinds een eeuw in Alaska. Ook arbeiden sinds meer dan een eeuw de paters Oblaten (O.M.I.) in het Arctische gebied.

Lit. : F. W. Hodge, Handbook Amer. Indians (I Washington 1907, 433-437); Boas, Murdock, Turner, Nelsen en Hrdlicka, in Ann. Reports Bureau of Amer. Ethnol.

Wash.; Pilling, Bibliogr. Esk. Lang. (Washington 1887); Thalbitzer, Eskimo (gramm.), in : Boas, Handb. Amer. Indian Languages (I Washington 1911, 967-1069); id., Is there any conncction between Esk. and Uralian ?, in Atti XXII Congr. Intern.

Americ. (Rome 1926, 551-567); Uhlenbeck, Ontwerp van een vgl. vormleer Esk. talen, in Versl. Meded. Kon. Acad. Wet. Lett. (X, 4e reeks); Posthumus, Eskimoliederen (1933); de studies van Kaj Birket-Smith, Thalbitzer, Mathiassen, Rasmussen, in Meddelelser om Grönland, in American Anthropologist, in de verslagen der Internat.

Amerikanisten-congressen, de verslagen over de Thule-expedities, de Canadian Arctic Expedition (1913—1918), de Stefénsson-Anderson-exp., enz.; de Anthrop. Papers Amer. Mus. Nat. History (New York); de Memoirs Canadian Geological Survey (Ottawa); verder : Nansen, Onder de Eskimos ; Rink, The Eskimo Tribes (1891); id., Tales and Traditions of the Esk. (1876); Duchaussois, In de Ijsvelden v. d. Poolcirkel (1927); Bossert, Gesch. d.

Kunstgewerbes (II 1929, 157-166). Zie ook Indianen van Noord-Amerika.

Olbrechts

< >