Duitsch tooneelschrijver, dichter en romancier. * 3 Febr. 1845 te Beirut, ✝ 15 Jan. 1909 te Berlijn. De tooneelstukken van W., brokkelig van bouw en arm aan karakterteekening, worden gered door een geestdriftig, soms pathetisch nationalisme (verheerlijking der Hohenzollern), dat door den tooneelstijl der → Meininger op zijn voordeeligst werd voorgesteld.
Als balladendichter offerde W. te veel aan den uiterlijken vorm. Van zijn romans zijn vooral de kinderpsychologische deelen voortreffelijk.Voorn. werken: Historische drama’s: Die Karolinger (1882); Die Quitzows (1888); Heinrich und Heinrichs Geschlecht (1895); Die Rabensteinerin (1907); Deutscher König (1909); Ermanarich (1918). Romans: Kindertranen (1884); Das edle Blut (1893); Claudias Garten (1896); Neid (1900); Vize-Mama (1902); Junge Seelen (1934). Uitg.: d. B. Litzmann (14 dln. 1911-’24). Lit.: D. Duncker, E. v. W. (1909); B.
Litzmann, E. v. W. (1913-’16); S. F. Schlosser, E. v. W. (1919); II. M.
Elster, E. v. W. (1934). Baur.