Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Ephese

betekenis & definitie

Ephese - Stad in Klein-Azië, oorspr. aan de monding van de Kayster;

1° Oorspr. (ca. 1000 v. Chr.) een Jonische kolonie bij het aloude heiligdom van de Klein-Aziatische Moedergodin.
2° Van 660 tot 290 v. Chr. Grieksche stad; sinds 479 aangesloten bij den Attischen Zeebond; gedurende den Peloponnesischen Oorlog aan de zijde van Sparta; 334 v. Chr. weder democratie.
3° Van ca. 290 v. Chr. tot ca. 1000 n. Chr. Hellenistisch-Romeinsch-Byzantijnsche stad. Lysimachus van Thracië verlegde de stad onder den naam Arsinoia naar een betere havenplaats. In de laatste eeuwen v. Chr. hadden zich talrijke Joden te E. gevestigd, waardoor E. in relaties was getreden met Jerusalem. Nadat St. Paulus op zijn tweede missiereis E. korten tijd had aangedaan, verbleef hij er tijdens zijn derde reis (53—58) drie jaren, stichtte er een bloeiende kerk, waarvan het geloof zich gemakkelijk in alle richtingen verspreidde, en stelde er Timotheus aan het hoofd. (Zie ook: Ephesiërs, Brief aan de.)

Omtrent een verblijf van den Apostel Joannes is weinig met zekerheid te zeggen; wel schijnt hij er gestorven te zijn; tot het einde van de middeleeuwen althans was zijn graf aldaar een druk bezocht pelgrimsoord.

Archaeologie: Engelsche (Wood, Hogarth) en Oostenrijksche opgravingen (Heberdey, Keil) brachten van de oud-Grieksche stad vooral den beroemden Artemistempel aan het licht, uit Helleensch-Romeinschen tijd o.a. het theater, de markt, bibliotheek, odeon, thermen, gymnasia. Bekend is de door keizer Justinianus gebouwde basilica boven het graf van den H. Joannes. W. Vermeulen Vlg. oude tradities, die bevestiging vonden in de visioenen van Anna Katharina van Emmerick, zou Ephese ook de sterfplaats van Maria zijn geweest. Andere tradities en de visioenen van Maria van Agrida pleiten voor Jerusalem.

Lit.: Forsch. in E., Oesterr. Archäol. Inst. (1906— ’23); Keil, E., ein Führer durch die Ruinenstatte und ihre Gesch. (1915).

Te E. werd in 431 het 3e Algemeen Concilie gehouden. Aanleiding was de dwaalleer van Nestorius. Paus Coelestinus had op een synode in Rome Nestorius’ leer reeds veroordeeld en aan Cyrillus van Alexandrië opgedragen de veroordeeling in Konstantinopel bekend te maken en N., wanneer hij zich niet onderwierp, af te zetten. Cyrillus draalde, hield eerst een concilie in Alexandrië, zond zijn anathematismen naar Konstantinopel, wat scherpen strijd ten gevolge had. Intusschen riep keizer Theodosius II tegen 7 Juni 431 een Algemeen Concilie bijeen te E. De paus zond legaten.

Cyrillus arriveert, wacht, maar als eenige weken na den vastgestelden datum patriarch Joannes van Antiochië met suffraganen nog niet verschijnt, opent Cyrillus het Concilie. Men veroordeelt Nestorius, die weigert te verschijnen. De pauselijke gezanten komen te laat, maar bekrachtigen wat er in de eerste zittingen is gebeurd. Joannes van Antiochië echter, bevriend met Nestorius, houdt een afzonderlijke synode, veroordeelt daar Cyrillus en Memnon van Ephese. Dezen worden door den keizer gevangen genomen, maar vrij spoedig vrijgelaten, en dan aanvaardt ook de keizer de besluiten van het Concilie. Het duurt echter nog eenige jaren, eer de vrede hersteld wordt tusschen Cyrillus en Joannes, tusschen de patriarchaten van Alexandrië en Antiochië.

Het Concilie hield zeven zittingen, maar het voornaamste was reeds na de eerste zitting bereikt: de leer van Nestorius, die de vereeniging van Godheid en menschheid in Christus niet wezenlijk genoeg opvatte en daarom ontkende, dat Maria waarlijk Moeder van God (Gr. theotókos) was, werd verworpen. Het volk jubelde, Cyrillus en de zijnen werden in fakkeloptocht naar hun woningen gebracht en de stad werd geïllumineerd. Beteekende aldus dit Concilie vooral den triomf der Moeder Gods, het was ook van belang in de geschiedenis van het primaat door de wijze, waarop het de uitspraak van paus Coelestinus aanvaardde en toejuichte. Voor verdere besluiten en nadere bijzonderheden vgl. de lit.

Lit.: Hefele-Leclercq, Histoire des Conciles (II 1908, 218-422); Studia Cath. (VII 1931, 369-456); Studiën (105e jg., 1931, 181-193); Dict. Théol. Cath. (V 1924, 137-163).

Franses Rooversynode van 449. Eutyches was in 448 in Konstantinopel veroordeeld om zijn dwaalleer, dat er slechts één natuur was in Christus. In het beroemde dogmatische schrijven van paus Leo I aan patriarch Flavianus werd die veroordeeling bekrachtigd. Maar Eutyches had invloed aan het hof. Keizer Theodosius II beriep in 449 een Concilie in Ephese en gaf de leiding aan Eutyches’ vriend patriarch Dioscorus van Alexandrië. Door zijn fanatieke monniken en door keizerlijke troepen gesteund, kon deze pressie uitoefenen op de verzamelde bisschoppen.

Ondanks de protesten van Flavianus en de pauselijke gezanten werd Eutyches orthodox verklaard. Flavianus en andere bisschoppen werden afgezet. Zelfs werd Flavianus ernstig mishandeld en hij stierf op den terugweg. Natuurlijk waren de besluiten van dit Concilie niet geldig. Reeds Leo de Groote noemde het in een brief aan keizerin Pulcheria (451) een Latrocinium. Vandaar de naam Rooversynode. Het Concilie van Chalcedon 451 herstelde wat op de Rooversynode bedorven was.

Franses Ephesia grammata Tooverformules uit de Oudheid, waarvan de bekendste gegrift stonden op het voetstuk van het beeld van Artemis te Ephese, en waarvan de inhoud niets anders is dan zinledige hokuspokus.

Brief aan de Ephesiërs Geschreven door Paulus in zijn eerste gevangenschap (3.1) in denzelfden tijd als de brief aan de Colossenzen (Eph. 6.21 en Col. 4.7). Aanleiding om aan de kerk te schrijven was ofwel de strijd tusschen Jood-Christenen en bekeerde heidenen ofwel meer waarschijnlijk het gevaar van dwaalleeraren. De authenticiteit wordt om redenen van stijl en leerinhoud door de meeste niet-Katholieke schrijvers ontkend. De kwestie of deze brief werkelijk aan de inwoners van Ephese is geschreven, is met reden meer bedisputeerd. De textus receptus leest in het adres Ephese. In de oudste handschriften en in sommige andere ontbreekt deze naam.

Marcion las in het adres Laodicea. Bovendien lijkt het vreemd, dat Paulus aan Ephese zulk een brief schrijft, want elke persoonlijke herinnering ontbreekt. Paulus schrijft alsof, hij van anderen voor het eerst over deze kerk gehoord heeft, terwijl hij zelf zoolang in zijn geliefd Ephese verbleef. Sommige auteurs meenen daarom, dat deze brief geschreven is aan de kerk van Laodicea, terwijl andere hem beschouwen als een rondschrijven aan verschillende kerken. In het handschrift zou het adres opengelaten zijn. Inhoud en vorm gelijken zeer veel op die van den brief aan de inwoners van Colosse.

Ook in dezen brief is Paulus meer speculatief. Alleen in de laatste hoofdstukken geeft hij practische vermaningen, bezien vanuit het hoofdidee van dezen brief. Dit hoofdidee is Gods eeuwig raadsbesluit der uitverkiezing van Joden en heidenen tot Zijn aangenomen kinderen door Christus, het geheim der oeconomie van het heil. Christus is het hoofd der Kerk. De Kerk, het lichaam van Christus, vereenigt allen tot één groote eenheid, tot een heiligen tempel van God. Paulus is door God uitverkoren om aan de heidenen de onvergelijkelijke schatten van Christus te brengen. Vooral in dezen brief worden de elementen gevonden, waarop de theorie van het mystieke lichaam van Christus is opgebouwd.

Lit.: o.a. Meinertz, Die Gefangenschaftsbriefe (1917); Vosté, Commentarium in Epistolam ad Ephesios (1921); Greydanus, De brief van den Apostel Paulus aan de Epheziërs en aan de Philippenzen (1924). C. Smits

< >