(Gr. egkephalos = in het hoofd zich bevindend), ontsteking der hersenen. Men onderscheidt: 1° een etterigen vorm, waarbij de ontsteking van bijv. de neusbijholten of van het oor voortgeleid wordt langs de scheede van de reuk-, resp. gehoorzenuw; 2° den acuten, niet etterigen of infiltratieven vorm, die vooral bij vergiftigingen en bij infectieziekten voorkomt en waarvan als bijzondere vormen de E. epidemica en de hersenvorm der kinderverlamming,
i. de ziekte van Heine Medin voorkomen; 3° den chronischen vorm, waartoe de hersenlues, de dementia paralytica en de Afrikaansche slaapziekte gerekend kunnen worden.
De afwijkingen in de hersenen bestaan uit kleine hersenbloedinkjes, speldeknop-groot meestal, die vooral in het merg der groote hersenhemispheren aangetroffen worden, of, zooals bij de vleesch-, visch- of worstvergiftiging, in de middenhersenen, in de brugkernen of in de kernen van het verlengde merg voorkomen. Andere, zooals de door infectieziekten en toxinen veroorzaakte vormen, vertoonen vaak een meer diffuus over de hersenen verspreide ontsteking in den vorm van een overvuld bloedvat, dat omgeven is door een kleincellig infiltraat. De ziekte begint vaak, niet altijd, met koorts en geeft dan bewustzijnsstoringen, hoofdpijnen, braken en vooral bij kinderen vaak krampen en verlammingen. Vooral de epidemische e. is belangrijk; deze wordt veroorzaakt door een filtreerbaar virus, zooals de mogelijkheid van besmetting van konijnen aantoont; zij houdt op een of andere wijze verband met de griep, daar ze tegelijk met of in aansluiting aan griepepidemieën optreedt. Deze vorm is besmettelijk, al ziet men zelden meerdere gevallen in één gezin. Er zijn verschillende vormen van epidemische e.: a) de slaapziekte of Encephalitis lethargica, b) de hikziekte, c) vormen gepaard gaande met verlammingen e.d.
Men onderscheidt hyperkinetische vormen, waarbij myoclonische spiertrekkingen of choreatische bewegingen overwegen, naast hypertonische vormen, die door stijfheid en tremoren gekenmerkt worden. Vaak treden psychische storingen en oogspierverlammingen op den voorgrond, welke langen tijd kunnen blijven bestaan. De sterfte bij de acute vormen is groot en wordt in zware epidemieën wel op 20—25% geschat. Vele lichtere gevallen genezen, al zijn er ook vele, waarbij restverschijnselen overblijven. De eerste bekende epidemie werd door Biermer beschreven en de Tübinger slaapziekte genoemd in 1712; in 1843 beschreef Grave, in 1887 Gerlier in Zwitserland een epidemie; ca. 1890, tegelijk met de groote influenza-epidemie, brak een encephalitis-epidemie uit in Noord-Italië, als nona beschreven. De nu nog steeds voortdurende epidemie trad in Oostenrijk het eerst op in 1916, waar Economo zijn beroemde onderzoekingen over deze ziekte verrichtte.
Klessens.