Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Eland

betekenis & definitie

(Alces), een geslacht der hertachtigen, dat de circumpolaire gebieden van het Noordelijk halfrond bewoont. Het zijn plompe dieren met een korten, dikken hals, breede, platte horens en een langgen, breeden, overhangenden snuit; zij hebben breede bijhoeven en aan den achtersten middenvoet bevinden zich een kleine haarbos en klieren; de staart is zeer kort, de huid steeds ongevlekt.

Een bij het mannetje sterkere, bij het wijfje zwakkere haarbos, die op een soort kwab zit, siert den hals. De bovenste hoektanden ontbreken.

De Europeesche soort (A. alces L.), was, zooals fossiele vondsten bewijzen, in het Diluvium tot Noord-Italië verspreid. In de laatste eeuwen is hij in Duitschland bijna geheel uitgeroeid; in de Oude wereld vindt men hem in de Noordelijke streken van alle boschrijke landen van Europa en Azië, in Oost-Pruisen, Rusland, een groot gedeelte van Skandinavië en in geheel Siberië.

De lengte van een volwassen dier bedraagt 2,8 m, die van den staart ongeveer 10 cm. De beharing is lang, dicht en rechtop; de kleur is tamelijk gelijkmatig donkerbruin; de pooten zijn witachtig aschgrijs; de onderzijde en de borst grijs.

De e. leeft bij voorkeur in bosschen met meren en moerassen. Met zijn gespierde bovenlip trekt hij takken af, oudere boomen schilt hij.

Zoowel loofals naaldhout wordt door hem gegeten; verder vormen allerlei lage moerasplanten en heidestruiken zijn voedsel. Het nut van den eland weegt lang niet op tegen de schade, die hij aanricht.

Hij is een echte houtvernieler, die in goed onderhouden bosschen niet geduld kan worden. bij art. ➝ Hertachtigen.Keer.

< >