Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Eindrijm,

betekenis & definitie

het meest opvallende van alle rijmsoorten, is het gelijk-klinken van vers-einden vanaf den laatsten betoonden klinker; bijv. „Ik wil iets overzeggen wat zij zong toen levens macht haar aldus zwaar bedr o n g” (H. Roland Holst).

Niet aangewend in de antieke poëzie, die er wegens den voldoenden vormenrijkdom geen behoefte aan had, kwam het e. eerst op in middeleeuwsch-Latijnsche poëzie (→ Leonijnsche verzen, kerkelijke hymnen) en verdrong het Germaansche → stafrijm. Als gewichtig middel tot klankexpressie, aangenaam geluid en rhythmisch evenwicht heeft het o. zich ondanks tijdelijke reacties kunnen handhaven, vooral in de lyriek.

Het drama fing liever → blanke verzen gebruiken om de gespro- en taal dichter te benaderen; de epiek eveneens, waar groote rijkdom van poëtische vormen het overtollig en krachteloos maakte. Soorten: 1° naar het aantal lettergrepen: mannelijk of staand rijm (gaan-staan), vrouwelijk of slepend (leven-geven), glijdend (luisterenfluisteren);
2° naar onderlingen stand: gepaard, als telkens twee opeenvolgende regels rijmen (aabb), gekruist (abab), omarmend (abba), gebroken (abed). Zie verder o.m. → Assonantie; Halfrijm; Rime riche; Rijm; Slagrijm. v. d. Eerenbeemt.

Lit.: H. Padberg, De mooie taal (1924); Geurts, Bijdragen tot de gesch. v. h. rijm (2 dln. Gent 1906).

< >