Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Eicel

betekenis & definitie

1° (dierk.) → Ei.

2° Plantkunde. De eicel is een van de acht gereduceerde cellen van den kiemzak, die na bevruchting door een der generatieve kernen van de stuifmeelkorrel tot embryo ontwikkelt (→ Bevruchting). In tegenstelling met wat in de meeste handboeken ofwel verkeerd ofwel onvolledig wordt aangegeven, geschiedt de totstandkoming van de eicel bij de Angiospermen volgens een dubbel schema, al naargelang van het oogenblik, waarop de → reductiedeeling begint.
1° Normaal ontwikkelingsproces. De kiemzak vindt zijn oorsprong in het dermatogeen van het nucellusweefsel; gewoonlijk vormt één subepidermale cel, onder het micropyle gelegen, het vertrekpunt voor de verdere ontwikkeling. Door een perikline deeling, parallel dus met de ligging van het dermatogeen, ontstaan twee cellen: de buitenste deelt zich nog een aantal malen, terwijl de naar binnen gekeerde zich verder ontwikkelt en ten slotte de embryozakmoedercel vormt. De reductiedeeling, die thans intreedt, geeft het aanzijn aan vier cellen (de tetrade), die slechts de helft van het aantal chromosomen der soort bezitten en een staafje vormen, dat in het nucellusweefsel binnendringt. De ontwikkeling van deze cellen geschiedt gedeeltelijk ten koste van het nucellusweefsel en van de naar buiten gelegen, vooraf gevormde cellen; één van de vier, gewoonlijk de binnenste, ontwikkelt zich sterk, waarbij gewoonlijk de drie andere tetradencellen, evenals vele cellen van het nucellusweefsel, worden verteerd. Tijdens de sterke ontwikkeling van deze tetradencel tot embryozak vormt de diploïde kern, door een driedubbele deeling, de acht kernen van den kiemzak: de eikern met de twee synergiden aan de pool, die naar het micropyle gekeerd is, de drie antipoden aan de tegenovergestelde pool en in het midden de twee poolkernen, die tot één enkele diploïde kern, de secundaire embryozakken, versmelten.
2° In het verkort ontwikkelingsproces is van een deeling van een subepidermale cel van het nucellus geen sprake; evenmin komt de tetrade tot stand. De dermatogeencel, waarvan hierboven werd gerept, groeit eenvoudig uit tot kiemzak met diploïd chromosoomgetal in de kern. Door een driedubbele deeling van deze kern worden weer de acht kiemzakken gevormd, die het haploïd chromosoomgetal bezitten als gevolg van het reductieproces, dat zich nu tijdens de eerste en de tweede deeling afspeelt; de eerste vier kernen danken dus haar haploïde natuur aan een hetero typische, gevolgd door de homoiotypische deeling, terwijl zij op hun beurt, door normale deeling, de acht kiemzakkernen, waaronder de eikern, in het leven roepen. Dumon

< >