Oostersch dier uit de fabel, door Physiologus aan het Westen bekend gemaakt en in de Christelijke symboliek aangewend (zie onder). In de H.
Schrift is het het zinnebeeld van den Sterke: in de Christelijke symboliek zinnebeeld van Christus, den Sterke, die het hoofd neerlegt in den schoot der Moedermaagd (➝ Eenhorens van St. Marie).
Doch de eenhoorn is ook zinnebeeld van den duivel, als in middeleeuwsche sproken. Zoo in het Middelnederlandsch, in een gedicht van Lodewike (Lodewijk van Vaelbeke?): een man, door een eenhoorn achtervolgd, springt in een put (de wereld), klampt zich vast aan een boomkijn, waaraan twee vormen knagen; maar daar vindt hij honing, wat hem alle zorgen van den eenhoorn boven, van de wonnen en serpenten vergeten doet (Vaderlandsch Museum, II).V. Mierlo.
Voorstelling in de kunst. Het dier, door een jager vervolgd, vlucht in den schoot van een jonkvrouw. In de 15e en 16e eeuw wordt deze maagd als Maria voorgesteld, de jager verschijnt in de gestalte van Gabriël en zoo wordt de Maria-Boodschap neergehaald tot een jachttafereeltje. Miniaturen-borduursels, snijwerk aan koorstoelen, kapiteelen en zelfs altaarstukken geven dergelijke eenhoornjachten weer (Altaarstuk in den dom te Erfurt, ca. 1420). In de 16e eeuw verdwijnt dit motief geleidelijk.
Geïsoleerd stelt de eenhoorn de kuischheid voor en werd hij veel toegepast in wapenschilden (Este).
Lit.: Joh. Graus, Das Einhorn und seine Jacht in der mittelalterlichen Kunst, in: Der Kirchenschmuck (jg. 25). Terlingen-Lücker.