(eek = eikenbast), naam, waaronder de bewoners van het N.W. der Veluwe (vooral van Oldebroek, Nunspeet, Elspeet) in het N. van Ned. bekend stonden, als zij in den zomer het akkermaalshout kwamen kappen, dat aan de randen van de esschen veel voorkwam en om de 7 à 9 jaar gekapt werd. De bast leverde run voor de leerlooierijen, het hout (talhout) werd als brandstof verkocht.
Het run heeft zijn beteekenis verloren, het akkermaalshout komt weinig meer voor, waardoor het trekken der eekschillers heeft opgehouden. Bouma.