verordeningen der Romeinsche magistraten, welke aanvankelijk mondeling (Lat. e-dicere = uitzeggen), later schriftelijk bekend gemaakt werden. Belangrijk waren de e. van den ➝ praetor, vooral die van den praetor urbanus.
De werking der e. was beperkt tot ambtsgebied en ambtstijd van hem, die ze uitgevaardigd had. Men onderscheidde: a) edicta annua (perpetua), welke de magistraat bij de aanvaarding van zijn ambt vaststelde en waarin hij het program, dat hij zich voorstelde te verwezenlijken, vastlegde;
b) edicta repentina, verordeningen, gemaakt tijdens den ambtsduur voor onvoorziene gevallen;
c) edicta translaticia, edicten, welke de magistraat eigener beweging overnam van den voorganger in het ambt {daartoe behoorden vooral die edicten, welke doelmatig waren gebleken, benevens die, wier niet-overname de rust en orde van het rechtsleven te zeer zoude verstoren). Uit de Rom. rechtsgeschiedenis is bekend het edictum perpetuum. Dit was een nieuwe ordening der van kracht zijnde edicten met als doel o.m. het scheppen van eenheid en overzichtelijkheid. Keizer Hadrianus (117-138) belastte den rechtsgeleerde Salvius Julianus met deze taak (codificatie van het edictenrecht).
Hermesdorf.