Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Echte projectie

betekenis & definitie

Echte projectie noemt men in de cartographie projecties, die langs meetkundigen weg tot stand komen. De afbeelding van een punt op aarde op het projectievlak wordt dan gevonden als het snijpunt met dit vlak van een lijn, volgens bepaalde regels door het af te beelden punt getrokken.

Voorbeelden: de gnomonische en de stereographische onder de azimuthale projecties en de aequivalente cylinderprojectie. De onechte projecties omvatten dan niet alleen de conventioneele, maar ook die projecties, waarbij de ligging van het afbeeldende punt bepaald wordt door een algebraïsche betrekking, die niet aan een meetkundige constructie beantwoordt, bijv. de Mercatorprojectie en alle aequidistante projecties. Jong Echternach Stadje in het Oosten van het groothertogdom Luxemburg, aan de Sauer gelegen; opp. 2 081 ha, ca. 3 000 inw.

Toeristisch centrum met belangrijke kunststukken en aangename omgeving. Druk bezochte marktplaats, spoorwegen autobusverkeer; wijnbouw.

Rijk geschiedkundig verleden, waarvan de bewaarde kunstschatten een treffend bewijs leveren, ’s Zomers bezocht door talrijke vreemdelingen, die er goed ingerichte hotels en spijshuizen aantreffen. De stad strekt zich uit in de vruchtbare, alluviale vallei van de Sauer.

In de secondaire sedimentgesteenten hebben de erosie- en verweeringskrachten uiterst eigenaardige natuurmonumenten tot stand gebracht, die een sterke aantrekkingskracht uitoefenen op den natuurliefhebber; ook heeft de streek den naam verworven van Luxemburgsch Zwitserland, met kalken zandsteenrotsen, insnijdingsdalen, bosschen, weilanden, boomgaarden, cultuurvelden, die de mooiste indrukken wekken. Uitstapjes: Berdorf, Grundhof, Beaufort, Hallerbach, Consdorf, Müllertal, Schiessentümpel, Troosknepchen, Wolfsschlucht, Hohllay, Perecop, Sieweschlöff, Goldfralay, Kohlscheuer, Weilerbach, Bollendorf, Dillingen, Wallendorf, Moestroff, Bettendorf.Lit.: E. und die Luxemb. Schweiz (uitg. Verschönerungs-verein te E.); zie ook lit. bij → Luxemburg (groothertogdom). V. Asbroeck De Benedictijner abdij van E. werd in 698 door den H. Willibrordus gesticht. Hij bleef haar tot aan zijn dood besturen, ook nadat hij bisschop was geworden.

In 859 gingen de monniken tot de seculiere kanunniken over, maar reeds in 971 werd de Benedictijner regel er vanuit S. Maximinus van Trier weer hersteld. Eerst de Fransche Revolutie maakte een einde aan het kloosterleven; de kerk, in 1791 verkocht, werd in 1856 aan den dienst teruggegeven en in 1861 opnieuw gewijd.

Den Dinsdag na Pinksteren vindt te E. de springprocessie plaats. In de 15e eeuw was zij reeds gebruikelijk en bleef tot 1777 zonder onderbreking gehandhaafd. In 1802 werd zij in eere hersteld. Op de maat van traditioneele muziek gaan de processiegangers drie stappen vooruit, daarna twee terug, hetzij als boete, hetzij om de voorspraak van den heiligen Willibrordus in te roepen tegen zenuwziekten.

Lit.: Gallia Christiana (XIII Parijs 1875); Reiners, Die S. Willebrordus Stiftung E. (Luxemburg 1888). Lindeman Bouwgesch. Van de voormalige abdij zijn de kloostergebouwen in 1732 geheel verbouwd, in den toenmaligen Klassicistisch-Barokken stijl; de kloosterkerk (H. Willibrordus) heeft echter de dispositie uit 1017—’31, toen zij werd opgetrokken in de plaats van van een oudere, nog goeddeels behouden: een Roraaansche driebeukige basiliek in streng-Cluniacensischen trant, zonder transept, met recht gesloten koor en dubbelgetorenden Westbouw. De lichtbeuk wordt gedragen door alterneerende pijlers en zuilen („Stützenwechsel”).

Lit.: Schayes, Histoire de l'architecture en Belgique (I, 318); R. Staudt, Die Abteikirche St. Willibrord in Echternach (Luxemburg 1923); F. Vermeulen, Handboek t.d. Gesch. der Ned. bouwkunst (I 1928, 216, 244, 285). F. Vermeulen Echternacher steen Echternacher steen is een natuurlijke bouwsteen, welke in de buurt van Echternach (Luxemburg) gevonden wordt.

Het is leem-zandsteen en wordt in het bijzonder gebruikt voor binnenwerk van gebouwen, ook voor beeldhouwwerk. Voor buitenwerk is dit materiaal minder geschikt, daar het niet tegen weersinvloeden (vnl. vorst) bestand is. P. Bongaerts Echtheid van zaaizaad Van zaaizaad en pootgoed wordt geëischt, dat het echt is, d.w.z. dat het overeenkomt met de botanische soort en het ras, waarvan het den naam draagt. Is het onderzoek naar de botanische soort bij groote zaden vrij gemakkelijk, bij gras- en klaverzaden alsmede de koolsoorten echter reeds bezwaarlijk, het onderzoek naar de echtheid van het ras is meestal onmogelijk. Bij aardappels geeft de wijze van kiemen en de kleur van de lichtkiem en bij bieten de kleur der kiemblaadjes aanwijzing met betrekking tot het ras. Zekerheid omtrent de e. geeft aankoop van origineel of van te velde goedgekeurd zaaizaad of pootgoed. Het onderzoek naar de e. van het zaad geschiedt aan het Rijksproefstation voor Zaadcontrôle te Wageningen. voor aardappels door den Plantenziektenkundigen Dienst te Wageningen. Dewez Echtscheiding

I. Recht.
A) Ned. Recht. E. is de door bepaalde, in de wet genoemde feiten gemotiveerde ontbinding eens huwelijks door rechterlijk vonnis. E. is te onderscheiden van ontbinding des huwelijks, na voortgezette → scheiding van tafel en bod. E. kan gevorderd worden wegens:
1° overspel,
2° kwaadwillige verlating gedurende tenminste vijf jaar,
3° veroordeeling tot een vrijheidsstraf van 4 jaar of langer, na het huwelijk uitgesproken,
4° zware verwondingen of levensgevaarlijke mishandelingen , door den eenen echtgenoot aan den anderen toegebracht.
E. kan nooit door onderlinge toestemming plaatsvinden. In de practijk wordt dit verbod waarschijnlijk zeer vaak ontdoken, doordat de rechtspraak voor de toewijzing van een echtscheidingseisch niet het bewijs verlangt van de materieele waarheid van den gestelden echtscheidingsgrond (meestal overspel), maar genoegen neemt met de bekentenis van de tegenpartij. Zelfs wijst de rechter de vordering toe, wanneer de wederpartij „verstek laat gaan”, d.w.z. niet in rechte verschijnt. Door de wetenschap wordt deze jurisprudentie bijna algemeen bestreden.

Het recht om echtscheiding te vorderen vervalt o.m.

a) door de verzoening der echtgenooten;
b) bij kwaadwillige verlating, door den terugkeer van den kwaadwilligen echtgenoot in de gemeenschappelijke woning; wanneer hij deze evenwel weer verlaat, kan de andere echtgenoot de rechtsvordering dadelijk opnieuw instellen;
c) voor den echtgenoot, die op den grond, waarop hij e. had kunnen vorderen, een vordering tot scheiding van tafel en bed heeft ingesteld;
d) voor de vrouw-eischeresse, wanneer zij zonder verlof van den rechter het verblijf verlaat, dat hangende het geding voor haar aangewezen is;
e) bij veroordeeling tot vrijheidsstraf van 4 jaar of langer, door verloop van 6 maanden sedert het strafvonnis kracht van gewijsde verkregen heeft.

Echtscheidingsprocedure De Ned. wet kent twee e.-procedures. De eene, de eenvoudige, wordt gevolgd, wanneer de grond, waarop e. gevorderd wordt, in overspel of in veroordeeling tot een vrijheidsstraf bestaat, mits van dezen grond bij strafvonnis blijkt (art. 265 B. W.). In de practijk zal bij strafvonnis van overspel slechts kunnen blijken, wanneer het overspel tevens onder de qualificatie van een ander misdrijf (bijv. verkrachting) valt en als zoodanig gestraft is. De eenvoudige procedure bestaat hierin, dat de partij, die e. verlangt, aan de rechtbank een afschrift van het bewuste vonnis aanbiedt, onder overlegging van een bewijs, dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, waarna de ontbonden-verklaring van het huwelijk door den rechter onmiddellijk volgen kan.

De tweede procedure, de gewone, is gecompliceerder. Zij vangt aan met de indiening van een verzoekschrift door den echtgenoot, die e. wil vorderen, bij den president der rechtbank. Zie verder art. 816—828 W.v. Burg. Rechtsvordering. Bij het verleenen van het verlof tot dagvaarding kan de president (art. 820 W. v.

B. Rv.), en tijdens het proces zelf kan de rechtbank (art. 267—269 B.W.) voorloopige maatregelen gelasten. Zoo kan de vrouw toegestaan worden om, hangende het geding, haar verblijf buiten de echtelijke woning te houden, terwijl tevens de som vastgesteld kan worden, die de man haar voorloopig voor haar onderhoud zal hebben uit te keeren; ook ten aanzien van de verzorging der kinderen en de uitoefening der ouderlijke macht kannen voorloopige beschikkingen gegeven worden.

Het echtscheidingsvonnis moet binnen zes maanden nadat het in kracht van gewijsde gegaan is, in de registers van den Burgerlijken Stand worden ingeschreven. Door deze inschrijving komt de ontbinding van het huwelijk door e. eerst definitief tot stand.

Gevolgen der echtscheiding.

1° Ontbinding der tusschen de echtgenooten bestaande gemeenschap (art. 287 B.W.).
2° De echtgenoot, op wiens vordering de e. is uitgesproken, behoudt alle voordeelen, die hem door den ander bij het huwelijk zijn toegezegd, maar de andere echtgenoot verliest deze voordeelen, zelfs al hadden de echtgenooten bij huwelijk elkaar deze voordeelen wederkeerig beloofd.
3° De partij, tegen wie de scheiding is uitgesproken, is tot haar dood verplicht om, zoo noodig en zoo mogelijk, te voorzien in het levensonderhoud van de andere partij.
4° Door de e. eindigt de ouderlijke macht over de kinderen der echtgenooten. In plaats ervan treedt de voogdij en toeziende voogdij, waarin de rechtbank voorziet. De regel, dat aan de winnende partij in het e.-proces per se de voogdij wordt opgedragen, geldt niet meer: het belang der kinderen geeft den doorslag. Een „bezoekrecht” van den ouder, die niet met de voogdij belast is (zooals dit in vele andere landen bestaat), kent de Ned. wet niet.

De e. laat de verplichting der ouders om hun kinderen te onderhouden onaangetast (art. 353 B.W.). Bestaat er gegronde vrees, dat de ouder, aan wien de voogdij niet is opgedragen, niet voldoende tot dit onderhoud zal willen bijdragen, dan kan de rechter bevelen, dat deze ouder een bepaald bedrag tot dit doel aan den voogdijraad zal uitkeeren (art. 285b W.). Stoop B) Belg. Recht.

E. is de ontbinding van het huwelijk vóór den officier van den burgerlijken stand ten gevolge eener rechtspleging voor de Burgerlijke rechtbank van eersten aanleg. Zij kan worden verleend hetzij door wederwijdsche toestemming, hetzij om bepaalde redenen. Deze redenen zijn limitatief: het overspel van de vrouw ofwel het onderhoud door den echtgenoot van een bijzit in de gemeenschappelijke woning; deze twee redenen zijn bovendien van afdoenden aard; ofwel gewelddaden, mishandelingen of erge beleedigingen, en deze laatste redenen blijven altijd aan het oordeel van den rechter onderworpen. Nochtans kan e. ook nog worden verleend op verzoek van den oorspronkelijken verweerder, wanneer een vonnis van scheiding van tafel en bed, wegens andere redenen dan overspel, sinds drie jaren werd uitgesproken. Sedert de wet van 20 Maart 1927 is in dit geval het toestaan der e. niet meer verplichtend voor den rechter.

De rechtspraak heeft in de laatste jaren door al te ruime interpretatie van het begrip „beleediging” het bekomen der e. vergemakkelijkt, bij zooverre dat hiertegen door de rechtsleer wordt ingegaan.

Rechtspleging. Deze verschilt naargelang de vraag wordt ingediend bij wederzijdsche toestemming of om bepaalde redenen. De echtscheidingsprocedure om bepaalde redenen is nagenoeg dezelfde als in Nederland. In geval van wederzijdsche toestemming is zij integendeel onderworpen aan zeer ingewikkelde en op straf van verval nauwkeurig te volgen pleegvormen, die aangegeven zijn in de art. 275 tot 294 van het B.W. Tijdens de rechtspleging kunnen er voorloopige maatregelen getroffen worden ter vrijwaring van de rechten of belangen, zoowel zedelijke als stoffelijke, van beide echtgenooten en der kinderen. Zij werden in ruime mate aangevuld door de bepalingen der wet van 20 Juli 1932 op de wederzijdsche rechten en plichten van de echtgenooten (art. 212—226 B.W.). Alles, wat met de echtscheidingsprocedure verband houdt, is van openbare orde.

Het is niet de rechtbank, maar wel de officier van den burgerlijken stand (van de woonplaats van den man bij den aanvang der rechtspleging), die de echtscheiding uitspreekt. Op straf van verval der vordering tot e. moeten partijen te dien einde voor hem verschijnen binnen de twee maanden, vanaf den datum, waarop de beslissing (vonnis of arrest), die de echtscheiding toelaat, kracht van gewijsde heeft verkregen.

Het gevolg der e. is volledige ontbinding van het huwelijk vanaf de uitspraak vóór den officier van den burgerlijken stand. De vrouw mag geen gebruik meer maken van den naam van haar man, zij verkrijgt een afzonderlijke woning en volledige rechtsbekwaamheid. De echtgenooten mogen een nieuw burgerlijk huwelijk aangaan, doch slechts na drie jaar, indien de echtscheiding bij wederzijdsche toestemming werd uitgesproken. De vrouw moet ook in andere gevallen wachten tot 10 maanden na de uitspraak. Sinds de wet van 8 Februari 1906 mogen gescheiden echtgenooten een nieuw huwelijk aangaan. Echtscheiding heeft bovendien de ontbinding en vereffening der gemeenschap voor gevolg.

Krachtens art. 301 van het B.W. kan de echtgenoot, die de echtscheiding bekwam, de andere tot een rente, die in feite een schadeloosstelling is, doen veroordeelen. De kinderen zullen in algemeenen regel worden toevertrouwd aan den echtgenoot, die de e. heeft bekomen, tenzij deze maatregel niet met het belang der kinderen overeenstemt.

Lit.: De Page, Traité élémentaire de Droit Civil Beige (I 1933, 761 vlg.); Piérard, Traité théorique et pratique du Divorce et de la Séparation de Corps (1927);, Orban, Verslag uit naam der Commissie van Justitie voorgebracht nopens het wetsvoorstel tot wijziging van de regelen van rechtspleging in zake echtscheiding (Belgische Senaat 1934 doe. nr. 66) Orban II. Moraal. Men onderscheidt e. in eigenlijken zin, welke hierin bestaat, dat de huwelijksband zelf verbroken wordt, zoodat de partijen een nieuw huwelijk kunnen aangaan, en echtscheiding in oneigenlijken zin. Deze laatste bestaat in het opheffen van alle gevolgen van den huwelijksband, zoowel het recht en de plicht tot geslachtelijke samenleving als de huiselijke samenleving, met behoud echter van den huwelijksband zelf, zoodat geen der partijen een ander huwelijk kan aangaan. Deze e. in oneigenlijken zin noemt men scheiding van tafel en bed.

De eigenlijke echtscheiding. Steunend op het Evangelie en de overlevering leert de Kath. Kerk, dat het huwelijk uiteraard en krachtens de natuurwet onverbreekbaar is. Deze aan het huwelijk van nature toekomende hechtheid wordt, als het geldt een huwelijk tusschen twee gedoopten, nog versterkt door het Sacrament des huwelijks. Het huwelijk, dat geldig gesloten is tusschen twee gedoopten en daarna geslachtelijk voltooid, kan door geen macht ter wereld ontbonden worden. Zelfs de hoogste macht in de Kerk kan dat niet, noch uit eigen gewone bevoegdheid noch krachtens bijzondere van God ontvangen bevoegdheid. Ook afgezien van het Sacrament is het huwelijk zoowel dat van gedoopten als dat van ongedoopten uiteraard en krachtens natuurwet onontbindbaar.

Daar de natuurwet een wet is van den Schepper der natuur, God, kan geen enkele menschelijke macht deze wet opheffen, m.a.w. een huwelijk ontbinden. Alleen God kan dit doen in speciale gevallen om speciale redenen. Tenzij God dus aan een gezagsdrager een speciale volmacht gegeven heeft, kan niemand ter wereld een huwelijk door een uitspraak van echtscheiding ontbinden. De echtscheidingen, die de burgerlijke macht toestaat en door middel van den rechter uitspreekt over een geldig gesloten huwelijk, hetzij van gedoopten hetzij van ongedoopten, hetzij het huwelijk voor de Kerk of voor den burgerlijken stand gesloten is, hebben geen ontbindende kracht t.o.v. den huwelijksband.

Dat het huwelijk krachtens natuurwet onontbindbaar is, wordt aldus bewezen. De natuur van iedere natuurnoodzakelijke instelling is zoo, dat die instelling uit zich (d.i. indien zij niet belet wordt door bijkomstige omstandigheden, die verhinderend optreden) haar doel bereikt. Het doel van het huwelijk is de voortbrenging en opvoeding van een aantal kinderen, dat in den regel bij normale huwelijksbeleving geboren wordt. Voor die opvoeding is noodig de samenwerking van beide ouders in het gezin, het natuurlijk middel ter opvoeding. Die opvoeding is voor de ouders een levenswerk, dat heel het leven in beslag neemt. Het menschenleven is niet lang genoeg om meermalen een normaal gezin op te voeden tot menschen, die zelfstandig hun levensweg kunnen gaan.

Derhalve, wil het huwelijk op zich gericht zijn tot zijn doel, dan moet het de ouders verbinden voor heel het leven. Zoo worden uit het doel (opvoeding van een gezin) de aard en de wezenlijke eigenschappen van het natuurlijke middel tot het doel (het huwelijk) gekend.

Er zijn nog andere redenen aan te geven, waarom het huwelijk onontbindbaar moet zijn om wille van het welzijn der menschen. Het huwelijk is een overeenkomst tusschen twee gelijkberechtigde menschen. Het moet dus aan man en vrouw evenzeer ten voordeel strekken. Ware het ontbindbaar, m.a.w. hadden de gehuwden het recht elkander te verlaten, dan zou het huwelijk veelal ten nadeele der vrouw uitvallen. In het algemeen is de man eerder geneigd, maar vooral gemakkelijker in staat na eenigen tijd een andere (jongere, aantrekkelijker) vrouw te nemen; de vrouw daarentegen, die gehuwd is geweest en wat ouder is geworden, kan niet gemakkelijk een anderen man krijgen. De geschiedenis van het menschdom heeft bewezen en bewijst nu nog herhaaldelijk, dat als echtscheiding mogelijk is, de gelijkheid van man en vrouw verbroken wordt ten emstigen nadeele van de vrouw.

Dat het toestaan van echtscheiding om allerlei redenen, zelfs alleen op grond van onderling goedvinden der echtgenooten, een groote ramp wordt voor de maatschappij, waarvan ontelbare menschen, vooral echter de kinderen, het slachtoffer worden, is voor ieder nadenkend mensch duidelijk en wordt met den dag duidelijker uit de ondervinding. Maar evenzeer is door ondervinding bewezen, dat het tot een dergelijken toestand komt, wanneer men eenmaal het beginsel van absolute onontbindbaarheid prijs geeft. Is eenmaal de mogelijkheid van echtscheiding in de wetgeving aangenomen, dan wordt noodzakelijkerwijze het aantal redenen uitgebreid. Het algemeen welzijn der menschen eischt absolute onontbindbaarheid van het huwelijk, niettegenstaande deze onontbindbaarheid in enkele gevallen voor een privaat persoon nadeelen kan meebrengen.

God, de maker der natuurwet, kan in bijzondere gevallen huwelijksontbinding toestaan. We weten dit uit het feit, dat Hij dit gedaan heeft (→ Paulinisch voorrecht; → Huwelijksontbinding).

Als de Kath. Kerk leert, dat het huwelijk tusschen twee gedoopten onvoorwaardelijk en om geen enkele reden ontbindbaar is, steunt zij op de H. Schrift, nl. op de drie duidelijke teksten: Mc. 10. 10—12; Lc. 16.18; 1 Cor. 7. 10—11. In het algemeen nemen de Oostersche en de Protestantsche Kerken de onontbindbaarheid van het huwelijk aan. Op één punt echter wijken zij van de Katholieke leer af. Zij meenen, dat Christus in één geval echtscheiding heeft toegestaan, nl. in geval van overspel.

De Katholieke Kerk erkent overspel wel als een reden voor scheiding van tafel en bed, niet echter als reden voor echtscheiding in eigenlijken zin. De Protestanten en Oostersche Kerken beroepen zich op teksten van Mattheus (19.9; 5. 32). Inderdaad kan men deze teksten, als men ze afzonderlijk leest, aanhalen ten gunste van de Protestantsche opvatting. Zij zijn echter geenszins duidelijk en laten ook een andere opvatting toe, nl. deze, dat Christus zegt, dat men de huwelijkssamenleving nooit mag verbreken (zijn vrouw wegzenden) dan om reden van overspel. Ook Hij wilde niemand verplichten samen te leven met iemand, die den huwelijkstrouw had geschonden. Maar men mag dan niet met een ander huwen; dan bedrijft men overspel.

Ook als iemand een weggezonden vrouw huwt, bedrijft hij overspel. M.a.w. de huwelijksband is blijven bestaan, ook na de wegzending. Wij Katholieken verstaan de in zich voor twee uitleggingen vatbare woorden in den laatsten zin, omdat we uit de andere, duidelijke schriftuurplaatsen weten, wat de leer van Christus en de apostelen over de onontbindbaarheid van het huwelijk is. Vele niet-Katholieke geleerden zijn het op zuiver exegetische gronden met ons eens en geven toe, dat het Evangelie geen echtscheiding toestaat. (Voor uitvoerige verklaring der teksten leze men het betreffende hoofdstuk in: Lagrange O.P., Het Evangelie van Jesus Christus.)

Geschiedenis van de echtscheiding. De H. Schrift geeft duidelijk te kennen, dat niet alleen uit den aard der zaak, maar ook krachtens een positieve wet van God het huwelijk onontbindbaar is. In dien zin moeten wij de woorden verstaan, die de eerste mensch sprak, toen God de vrouw geschapen had en tot hem voerde: „Dit is been uit mijn been en vleesch uit mijn vleesch, derhalve zal de man zijn vader en moeder verlaten en zich vast verbinden aan zijn vrouw en zij zullen twee zijn in één vleesch”. Uitdrukkelijk verklaarde Christus, tegenover de Farizeërs, met een beroep op deze bijbelwoorden, dat van het begin, d.i. van de instelling van het huwelijk in het paradijs af, de huwelijksband onontbindbaar en de echtscheiding ongeoorloofd is geweest. Hoelang het menschdom na den zondeval aan de wet der onontbindbaarheid heeft vastgehouden, weten we niet. Het eerste geval van echtscheiding, dat de H.

Schrift verhaalt, is de wegzending van Agar door Abraham. Tijdens hun verblijf in Egypte namen de Joden de practijk der echtscheiding van de Egyptenaren over. Moses vond de echtscheiding als een bestaande gewoonte en in zijn wet stelde hij regels vast om de misbruiken eenigszins te beperken. Bij de Joden was echter alleen sprake van het wegzenden der vrouw door den man. De vrouw kon nooit den huwelijksband verbreken. Ten tijde van Christus waren er bij de rabbijnen twee opvattingen over de redenen, waarom een man zijn vrouw mocht wegzenden.

In de wet van Moses stond: „om iets schandelijks”. De strenge school leerde, dat dit alleen overspel beduidde. De andere legde het begrip „iets schandelijks” zoo breed uit, dat ten slotte om iedere reden echtscheiding was toegestaan. Christus bevestigde geen van beide opvattingen, maar verklaarde alle echtscheiding ongeoorloofd en in strijd met Gods wet; vandaar de verwondering en ontsteltenis bij de apostelen, die dit hoorden. De oude Oostersche volkeren waren er van doordrongen, dat de hechtheid van den huwelijksband van groote waarde is. Wel stond men soms echtscheiding toe, maar nergens was de echtscheiding aan de vrije keuze der echtgenooten overgelaten; de gevallen, waarin het huwelijk ontbonden kon worden, waren nauwkeurig in de wetgeving omschreven.

Bij de Grieken en Romeinen was de echtscheiding eerst door wetten beperkt; later werd steeds grooter vrijheid gegeven, zoodat ten slotte de grofste misbruiken ontstonden. Toen het Christendom zich over Europa verbreidde, verdween de echtscheiding uit de burgerlijke wetgeving. Bij het begin der Fransche Revolutie werd onder de zgn. vrijheden van den mensch ook de vrijheid om den huwelijksband te verbreken erkend. Er werden enkele gevallen vastgesteld, waarin echtscheiding wettelijk was toegestaan. De toegestane echtscheiding met onderling goedvinden werd spoedig aan beperkende maatregelen onderworpen en in 1816 weer geheel afgeschaft.

In Nederland werd de echtscheiding, die onder den invloed van het Christendom geheel uit de wetgeving was verdwenen, ten gevolge van de Hervorming weer ingevoerd. De gronden, waarop echtscheiding kon plaats hebben, waren overspel en kwaadwillige verlating. Na de Fransche Revolutie werden er enkele gronden aan toegevoegd. Alleen de Kath. Kerk blijft de absolute onontbindbaarheid van het huwelijk handhaven als de wet van God, door Christus in haar volmaaktheid opnieuw verkondigd. In haar strijd tegen de echtscheiding in zijn moderne vormen staat de Kerk echter niet meer alleen: de verwoestende invloed ervan op het maatschappelijk leven is reeds te groot geworden, dan dat ook vele anderen dezen niet zouden zien.

Lit. : Bender, De Echtscheiding (1935). Bender Eciton Trekmier uit tropisch Amerika. Van tijd tot tijd verlaten duizenden mieren het nest en trekken in een lange colonne op om wormen, insecten en zelfs vogels te bemachtigen; als de omgeving is afgestroopt, trekt het geheele volk, onder bescherming van „soldaten” met sterke kaken, naar een andere nestplaats. Eciton-mieren zijn nuttig wegens het verdelgen van ongedierte. M. Bruna Eciton-aap (Mimeciton Pulex), keversoort, welke leeft in de nesten der Eciton-mieren en den vorm der gastheeren op treffende wijze door zijn lichaamsbouw nabootst.

< >