De blaasworm van den hondenlintworm (Taenia echinococcus), die als een blaas, soms ter grootte van een vuist, voorkomt in verschillende organen van koe, paard, varken en mensch.
De e. komt bij den mensch voor als cysticerk, niet in geslachtsrijpen vorm, zooals dit bij den lintworm het geval is. De vrij zeldzaam optredende infectie geschiedt door nauw contact met honden, die den zeer kleinen worm herbergen. De eieren komen aan den snuit en de haren van den hond, vanwaar de mensch zich kan infecteeren. In den menschelijken darm gekomen, ontwikkelen deze eieren zich verder. Zij doorboren het darmslijmvlies en komen langs bloed en lymphbaan in de lever. Soms passeeren zij deze en komen dan met het bloed in de longen, zelden verderop in andere organen terecht.
Ondertusschen ontwikkelt het ei zich tot een steeds grooter wordende blaas, waaruit weer dochterblazen kunnen ontstaan. Tientallen jaren kunnen deze echinococcen in het menschelijk lichaam blijven leven. De e. komt in Nederland vooral in Friesland voor en wel worden speciaal menschen, die veel met honden in aanraking komen, geïnfecteerd. Het aantoonen van den echinococcus in het lichaam is moeilijk. Behalve het plaatselijk onderzoek naar de echinococcusblaas is ook een algemeen onderzoek van beteekenis. Het lichaam vormt antistoffen tegen de stofwisselingsproducten der aanwezige echinococcen en gaat anders reageeren.
Dit uit zich niet zelden in het optreden van urticaria („galbulten”), dat ook plaatselijk kan worden te voorschijn geroepen bij de lijders door het inspuiten in de huid van echinococcusvloeistof. Ook een bloedreactie, die te vergelijken is met de reactie vlg. Wassermann, kan aanwijzing geven, dat in het lichaam een e. aanwezig is. De behandeling bestaat in de niet ongevaarlijke operatieve verwijdering der blaas. v. Balen Echinoconus → Echinoidea.