Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Durych

betekenis & definitie

1° Fortunat Wenzel, Paulijner monnik, een der grondleggers van de Slavistiek in Bohemen; * 1735, ✝ 1802.

Jaroslaw, Tsjechisch schrijver; * 2 Dec. 1886 te Königgratz. D. schreef verheffende godsdienstige lyriek (motieven: het zuivere meisje; de goede zwerver en bedelaar) en sterk symbolistische verhalen, die alle het thema van de genade behandelen.

Voorn. werken: lyriek: Maagden (1923) ; Bedelaarszangen (1924). Romans : Op de bergen (1919) ; Duizendschoon (1925); Verwarring (een Wallensteintrilogie, 1929); Agnes Berka (1931). Essays: De Gotische roos (1923). Baur Dusart

1° Cornelis, schilder te Haarlem; * 1660, ✝ 1704. Leerling en nabootser van Adr. van Ostade. Schilderde vooral ook boerenscènes, die veel zwakker zijn dan die van zijn leermeester. Zijn kleuren zijn bont en schel en steken ongunstig af tegen het fijne koloriet van v. Ostade. Tevens verraadt zijn werk afhankelijkheid van J. Steen.

Lit.: v. Wurzbach, Nied. Kilnstlerlex. Schretlen 2° Frans, Vlaamsch beeldhouwer; ✝ ca. 1661. Geschoold onder Duquesnoi in Rome, werkzaam in Den Haag voor den prins van Oranje, te Berlijn voor den keurvorst en te Londen.

Lit.: Hofmann, Die Kunst a. Hofe d. Markgr. v. Brandenb. (1901).

< >