Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Duikervogels

betekenis & definitie

(Colymbiformes) (zie ook ➝ Duikeenden) vormen een orde der vogels. Zij bezitten een zijdelings samengedrukten, meestal spitsen en harden snavel.

Hun vleugels zijn kort, maar van slagpennen voorzien en in den regel tot vliegen geschikt. De haast tot het hielgewricht in de huid ingesloten pooten staan ver naar achteren, waardoor de houding rechtop is.

Er behooren 2 families toe. De familie der futen (Podicipae) hebben een opvallend breed en platgedrukt lichaam; de hals is lang en vrij dun, de kop klein, gerekt en laag.

De teenen zijn van breede, niet uitgesneden zwemlobben voorzien, waarop de breede, platte nagels liggen. De staart ontbreekt.

Oude vogels dragen in het bruiloftskleed een prachtigen tooi in den vorm van een breeden wang- of keelkraag of van een tweedeeligen vederbos, die zich in den regel door meer levendige kleuring onderscheidt. Zij komen over de geheele wereld voor in stilstaande of langzaam stroomende waters, die aan den rand met biezen en riet omgeven zijn, en laten zich bij uitzondering in zee zien.

Zij hebben een drijvend nest, dat van nat materiaal gebouwd wordt, en de eieren worden bij het verlaten van het nest met halfvergane waterplanten bedekt. In Nederland broeden de fuut (Podiceps cristatus L.), de roodhalsfuut (P. griseigena Bodd.), de geoorde fuut (P. nigricollis Brehm) en de dodaars of hagelzakje (P. ruficollis Pall.), terwijl de kuifduiker (P. auritus L.) alleen op den trek Nederland bezoekt.

De familie der zeeduikers (Colymbidae) leeft in zee.

Hiertoe behooren slechts vier soorten van het geslacht der duikers (Colymbus L.).

Zij onderscheiden zich van de futen door hun aanzienlijke grootte, den korteren hals, grooteren kop en sterkeren snavel, de met volkomen zwemvliezen voorziene voeten, door den met de andere teenen op één hoogte ingeplanten binnenteen, den uit 18-20 stijve veeren samengestelden staart en de buitengewoon dichte en eng aansluitende bevedering, die, wat kleur betreft, naar ouderdom en jaargetijde verandert. Zij bewonen als broedvogels het hoogere Noorden van de Oude en Nieuwe Wereld tot Nova-Zembla, IJsland en Groenland toe.

Aan de Ned. kusten komen op den trek voor: de ijsduiker (C. glacialis L.), de parelduiker (C. arcticus L.) en de roodkeelduiker (C. septentrionalis L.). Keer.

< >