vak van een rivier, waarin de afvoer door middel van drijvers wordt gemeten. Men kiest voor d. een zoo regelmatig mogelijk vak van de rivier.
Het d. wordt begrensd door begin- en eindraai, aangeduid door jalons op de beide oevers. De lengte van het d. kiest men gewoonlijk 50 à 100 m, afhankelijk van de stroomsnelheid. De drijvers worden te water gelaten in de uitwerpraai op een afstand van 10 à 20 m stroomopwaarts van de beginraai. Men neemt de tijdstippen waar, waarop de drijver achtereenvolgens door de begin- en de eindraai gaat. Uit den tijd, dien de drijver noodig heeft gehad om het d. te passeeren, kan men dan afleiden de gemiddelde snelheid van het water in het verticale vlak, waarin de drijver heeft gedreven. Men verdeelt het dwarsprofiel in een aantal vakken en bepaalt op de aangegeven wijze de stroomsnelheid in elk vak.
Hieruit en uit de door peilingen bekende grootte van het vak kan men den afvoer door het vak berekenen. De som van de afvoeren van alle vakken geeft den afvoer van de rivier aan. Zie verder ➝ Drijver (1°).
Egelie.