1° In de techniek verstaat men onder d. van sluizen en overlaten de hardsteenen of stalen verhoogingen in den vloer, waartegen de beweegbare waterkeeringen (sluisdeuren, schuiven e.d.) in gesloten stand komen te rusten. → Sluizen.
2° Scheepvaartterm voor een plaatselijke verondieping van het vaarwater, min of meer dwars daarop gericht. In de oceanographie wordt er onder verstaan een rugvormige verhooging, soms op honderden meters diepte, tusschen twee inzinkingen van den zeebodem.
Een d. in een rivier bestaat gewoonlijk uit grind, klei, zand of steen, ontstaat soms door aanslibbing als gevolg van een plaatselijke snelheidsvermindering van het water. Hij kan voor de scheepvaart in zulke mate hinderlijk zijn, dat het opruimen, door wegbaggeren en soms door het gebruik maken van ontplofbare stoffen, noodig is.
3° In de experim. psychologie verstaat men onder absoluten drempel of prikkeldrempel den zwaksten prikkel, die nog tot een zintuiglijke gewaarwording aanleiding geeft. Voor differentieelen drempel, zie → Onderscheidingsdrempel; voor drempel van hoorbaarheid, → Hooren; → Alles of niets wet..