Geschiedenis. Het dorschen, d.i. het scheiden van de korrels van het stroo, geschiedde in de oudste tijden door de halmen met de hand tegen een vasten wand te slaan.
Later ging men omgekeerd te werk en sloeg men met stokken op de aren, waaruit zich het dorschen met den vlegel ontwikkelde. Reeds vroegtijdig maakt men ook gebruik van dieren, die het graan uittrapten of, voor een dorschwagen, dorschwals of dorschslede gespannen, het graan uitreden.Machinaal dorschen zocht men oorspronkelijk in een nabootsing van het dorschen met den vlegel. Vooruitgang kwam er pas na 1785, in welk jaar Andrew Meikle op het idee kwam om de halmen tusschen een wals en een vaststaande plaat te bewegen. Zie plaat.
Bouw en werkwijze der dorschmachine (afb. 1). Een stevig raamwerk van hout of staal vormt het geraamte der dorschmachine, waarin de afzonderlijke deelen zijn bevestigd. Met de hand of machinaal (zelfvoeder) worden de losgesneden schoven naar de snel ronddraaiende dorschtrommel (d) gevoerd en door deze tegen den dorschmantel (a) geslagen, waarbij de korrels van het stroo loslaten. De dorschtrommel (afb. 2) bestaat uit een as, waarop vastgespied de trommel-schijven, welke de trommellijsten houden, die weer de geribde slaglijsten dragen. De beide laatste vormen soms één geheel. De hekeldorschmachine heeft in plaats van slaglijsten rechte of gekromde pennen: de hekelpennen.
De dorschmantel of dorschkorf (afb. 3) wordt gevormd door een zeef van gladde lijsten, opgesloten tusschen twee halfcirkelvormige eindstukken. De pennen der hekeldorschmachine strijken tusschen gelijksoortige pennen door, welke aan een deksel bevestigd zijn. De tusschenruimte tusschen dorschtrommel en dorschmantel kan al naar behoefte (afhankelijk van soort, vochtigheidstoestand enz. van het te dorschen product) verschillend wijd-gesteld worden.
Bij de slaglijsten-dorschmachine of breeddorscher worden de schoven evenwijdig aan de as van de dorschtrommel ingelegd, ’t Stroo wordt daardoor minder gekneusd, blijft meer glad en is beter geschikt voor verdere technische verwerking. Bij de hekeldorschmachine, ook lang- of smaldorscher genaamd, wordt de schoof met de aren naar voren ingelegd, waardoor het stroo meer gekneusd wordt, en als voerstroo en strooisel aan waarde wint. Het uitgewreven stroo wordt door den strooschudder (afb. 1 c) buiten de machine of in den stroobinder of de stroopers gevoerd.
De schudders, welke al naar hun bouw en wijze van beweging onderscheiden worden in: rolschudders, cylindervormige schudders, kasten-, gaffel- en werpschudders, laten korrels, kaf en kortstroo door. Bij de oorspronkelijke d. en ook nu nog bij de kleinere moet de verdere scheiding in een aparten, los van de dorschmachine staanden wanmolen tot stand gebracht worden. De meeste dorschmachines brengen korrel, kaf en kortstroo echter op de zich onder den schudder bevindende en eveneens in beweging zijnde schudkast of graanbord (afb. 1 b), welke alles naar de ruimte onder de trommel terugvoert en wel naar de groote houtzeef of kortstroozeef (R), waar het kortstroo wordt afgescheiden. Korrel en kaf geraken daarna via den terugvoerbak (T) in de groote zeefkast der eerste reiniging. De sproeizeef (p) zorgt voor een goede breedtespreiding van het geheel, zoodat de wind uit den wanmolen (k) goed door korrel en kaf kan spelen en het kaf over het verstelbare keerbord (W), veelal via een kafblazer, op eenigen afstand buiten de machine kan brengen. De korrels komen eerst op een zeef (3), waarop de grovere bijmengingen blijven liggen, en daarna op een tweede zeef (4), waar zand en onkruidzaden doorheen vallen.
Het graan is nu wel voldoende voorgereinigd (enkelvoudige reiniging), maar nog niet geheel marktschoon. Om dit te bereiken (dubbele reiniging) worden de korrels door middel van een Jacobsladder, schroef of werp-elevator omhoog gebracht, om daarna zoo noodig de beukerinrichting (f) te passeeren. Deze bestaat uit een geribde plaat, waar de korrels tegenaan worden geworpen, of uit een aparte trommel (afb. 4) met geribden wand, waarin van slaglijsten voorziene schoepen snel ronddraaien. Kafjes, naalden, enz., welke nog aan de korrels zitten, worden door het beuken losgewreven om, zoodra het graan den beuker verlaat en op de bovenste zeef (1) der tweede zevenkast valt, door den wind uit een tweeden wanmolen (g) of via een koker, afgeleid van den eersten wanmolen, naar de groote houtzeef te worden geblazen (langs Q). Eventueele onkruidzaden en zand passeeren de tweede zeef (2), terwijl de korrels naar den sorteercylinder (i) of de sorteerzeven gaan. In den uit een verstelbare draadwinding bestaanden sorteercylinder (afb. 5) worden de korrels naar grootte-klassen gesorteerd om daarna marktschoon in de zakken te vallen.
De aandrijving der dorschmachine geschiedde bij de oudste (kleine) machines wel met de hand, doch meer met behulp van de door paarden in beweging gebrachte treebrug en rosmolen (Duitsch: Göpel; Fr.: manége). Voor de groote machines werd al spoedig van den locomobiel gebruik gemaakt, terwijl tegenwoordig vooral explosiemotoren en electromotoren voor aandrijving worden gebezigd.
Een goede dorschmachine mag niet meer dan 1—2% korrel in het stroo en kaf achterlaten.
De capaciteit, welke in hoofdzaak afhangt van den diameter der dorschtrommel, loopt uiteen van 600—5 000 kg per uur.
Het streven is om dorschmachines te bouwen, waarin met het oog op slijtage het aantal assen, lagers en riemen tot een minimum is teruggebracht, en deze tevens met diverse hulpwerktuigen (zelfvoeder, kaf- en kortstrooblazer, stofzuiger, zakheffer enz.) uit te rusten zoodat men bij het dorschen slechts weinig menschen noodig heeft.
L i t.: Vormfelde, Landmaschinen (1930). Dewez.