(Saccus vitellinus) is het voedingsorgaan, waaruit bij vele gewervelde dieren het embryo tijdens zijn ontwikkeling voor opbouw van het lichaam zich de noodige voedingsstoffen verschaft. De dooierzak blijft door een steel (dooiergang) via den navel met het embryo verbonden.
Naar mate den inhoud aan dooiermateriaal, is deze zak grooter of geringer ontwikkeld. Bij vele haaiachtigen, waar het embryo zich meer en meer van het ei opheft, hangt de dooierzak als een gesteelde, groote, peervormige blaas van de buikzijde af.
In den wand ontwikkelt zich een groot en rijk vertakt bloedvatensysteem, waardoor de voedingsstoffen vanuit den dooier worden geresorbeerd en naar den darm van het embryo overgebracht. Nadat de inhoud in het embryolichaam is opgenomen, dient de wand tot sluiting van den navel.
Ook bij de vogels en de reptielen is de dooierzak groot, daarentegen klein bij de amphibieën en de overige visschen. Bij de zoogdieren, waar het embryo tijdens zijn ontwikkeling door de ➝ placenta met het moederdier verbonden blijft en hierlangs de noodige voedingstoffen ontvangt, heeft de dooierzak slechts een geringe beteekenis en wordt hier met de eivliezen afgeworpen.
Bij den mensch wordt hij reeds vroegtijdig gereduceerd.Willems.