Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dominica

betekenis & definitie

eigenlijk dies dominica (Lat., = dag des Heeren), liturgische naam voor Zondag in verschillende samenstellingen, als D. Palmarum = Palmzondag; D. in Albis = Octaafdag van Paschen waarop de nieuwgedoopten hun wit (albus) gewaad aflegden; enz.

Bijzondere benamingen zijn: 1° D. vacans of vacat (< Lat. vacare = vrij zijn) voor Zondagen, die geen eigen Mis en Officie hebben of hadden, doordat bijv. de Mis van den Zaterdag eerst in den nacht van Zondag gevierd werd, vertraagd door de vasten (Quatertemper) en plechtigheden (wijdingen), welke onder haar plaats hadden; 2° D. vagans (< Lat. vagari = rondzwerven) voor de vier laatste Zondagen na Driekoningen, welke óf daar, óf na den 23en Zondag na Pinksteren geplaatst worden, al naar den datum van het Paaschfeest. Voor D. majores en D. minor es, zie ➝Zondag. Louwerse.

< >