Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Djambi

betekenis & definitie

1° Residentie aan de Oostkust van Sumatra; opp. 44 453 km2, 245 750 inwr. (1930), nl. 236 000 Inheemschen, 500 Europeanen, 9 000 Chineezen en 1 250 Vreemde Oosterlingen. Het gebied wordt begrensd in het N. door de res.

Riouw en Onderhoorigheden en Straat Berhala, in het O. door de Soendazee, in het Z. door de res. Palembang en in het W. door de res.

Sumatra’s Westkust en Benkoelen. Het grootste deel bestaat uit een laagvlakte; in het W. strekt zich op de grens met de aangrenzende residenties de Boekit Barisan uit, waarin als voornaamste toppen oprijzen: Patah Sembilan (2 575 m), de P. v.

Indrapoera of G. Kerintji (3 800 m) en de Soembing (2 705 m).

Even over de Westgrens ligt in het dal van de Merangin, behoorende tot het stroomgebied van de Batang Hari, het meer van Kerintji, op 730 m boven zee. Ten gevolge van het tectonisch en vulkanisch karakter van de B.

Barisan komen in het bovengedeelte van Djambi tal van aardbevingen voor.De nederzettingen liggen bijna uitsluitend langs de Batang Hari en enkele harer zijrivieren. Voor het grootste deel is Djambi bedekt met zware oerbosschen, rijk aan rubber, getah pertja, djeloetoeng, rotan, benzoë en ijzerhout. Behalve de gelijknamige hoofdstad zijn de voornaamste plaatsen: Moearasabak, Moearatebo, Moearaboengo en Bangko.

Waarschijnlijk vormen de Koeboes de oorspronkelijke bevolking, waarmede zich in den loop van den tijd later geïmmigreerde Indonesiërs vermengd hebben. In de Oudheid lag hier het rijk Malajoe, dat zijn naam (→ Maleisch) eerst aan heel Sumatra en later aan den heelen, zgn. Maleischen, Archipel en aan alle Indonesiërs, zgn. Maleiers, gegeven heeft. Reeds in het begin van de 8e eeuw echter werd Malajoe overvleugeld en geannexeerd door → Sjriwidjaja (Palembang), dat gedurende meer dan 500 jaren een belangrijke zeemogendheid geweest is, welke vele verbindingen met het buitenland onderhield. Onder den Javaanschen koning Kertanagara. (1268--1292) wordt Malajoe door Oost-Java veroverd.

Het blijft onder Javaansche heerschappij tot omstreeks 1380, waarna het zich ontwikkelt tot het zelfstandige Menangkabausche rijk, dat zijn centrum echter geleidelijk verplaatst naar de Westkust. Uit den tijd der Javaansche overheersching dateert de zeer belangrijke invloed van het Javaansch en de Javaansche cultuur op de inheemsche taal en beschaving. De archaeologische vondsten, die in deze streek hoe langer hoe talrijker worden, gaan echter grootendeels terug op de Voor-Javaansche periode. Het feit, dat Malajoe een havenstaatje was, bracht met zich mee, dat er zich lieden van allerlei landaard gevestigd hebben, die voor een groot deel in de inheemsche (na-Koeboesche) bevolking zijn opgegaan.

De Djambiërs zijn Mohammedaansch en leveren veel Mekka-gangers, wier aantal sterk schommelt met den economischen toestand van het land. De bevolking is niet dom en zeer volgzaam en goedhartig. De dorpen (doesoens) zijn verdeeld in familiewijken en een aantal dorpen bij elkaar vormen een marga. Aan het hoofd van een dorp staat het dorpshoofd. De marga of de doesoen heeft het beschikkingsrecht over den grond. Wil iemand een stuk grond in ontginning nemen, dan moet hij het hoofd van de doesoen daarvan in kennis stellen.

De voornaamste middelen van bestaan zijn landbouw, het inzamelen van boschproducten en de vischvangst aan de kust en in de rivieren. De veeteelt heeft over hec algemeen niet veel te beteekenen. De rijstbouw geschiedt meestal op droge velden; sawahs komen hier en daar reeds voor, bijzonder in het W. in de buurt van het meer van Kerintji. Verder worden verbouwd: tabak, koffie, klappers, rubber, rotan, djeloetoeng, kapok, suikerriet, alles voor eigen gebruik. Voor eenige jaren zijn veel plantages van Hevea Brasiliensis aangelegd. In de laagvlakte komen veel klappers voor, waarvan in het bijzonder aan den mond van de Toengkalrivier groote aanplantingen gevonden worden.

Van de voorkomende delfstoffen moeten genoemd worden: goud, tin en koper. De ontginning daarvan is echter niet van veel beteekenis. Bij de exploratie van gouvernementswege door dr. A. Tobler zijn ook bruinkool, steenkool en aardolie gevonden. Op aandringen van van Heutz werd Djambi voor particuliere aardolieontginning gesloten.

Ten slotte is de Ned. Ind. Aardolie Mij. gesticht (1921) met kapitaal van de Bat.Petr. Mij. en staatskapitaal, terwijl de leiding in handen kwam van de B.P.M. De olie wordt in pijpleidingen naar Pladjoe gevoerd en daar verwerkt.

2° Hoofdstad van de gelijknamige residentie, aan de Batang Hari gelegen op een afstand van 160 km vanaf den mond. De stad strekt zich aan weerszijden van de rivier uit en telde in 1930: 22 800 inwoners, nl. 16 500 Inheemschen, 250 Europeanen, 5 200 Chineezen en 850 Vreemde Oosterlingen. Zij is de zetel van den resident. De Inheemschen bouwen hun woningen veelal op palen en vlotten in de rivier. v. Vroonhoven

Djambi-rivier → Batanghari.

< >