De taal van Noord-Nederland en van het Noordelijk (Vlaamsch) gedeelte van ZuidNederland heette in de middeleeuwen Dietsch vooral in Vlaanderen en Brabant, en Duutsch vooral in de Noordelijke en Oostelijke gewesten. De term D u i t s c h ontstond in de 14e eeuw, bleef overal bewaard tot 1760, maar moest stilaan wijken in het begin der 16e eeuw voor de benaming Neder1 a n d s c h, die zelf vanaf ca. 1550 weggedrongen werd door den term Nederduitse h, algemeen gebruikt tot ca. 1815.
L i t.: dr. L. Grootaers, Inleiding 145. Jacobs.