Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dierlijk levensbeginsel.

betekenis & definitie

Volgens de Aristotelisch-Thomistische ➝ materie- en vormleer zijn zoowel de dingen van de levenlooze natuur als planten, dieren en menschen opgebouwd uit een dubbel zelfstandigheidsbeginsel: eerste stof of materie, en vorm. Terwijl overeenkomstig deze theorie de materie een loutere aanleg is, welke tevens bron zou zijn der veelheid en passiviteit als zoodanig, beschrijft zij den vorm als het bepaling-gevend beginsel, hetwelk tevens oorzaak is der eenheid en der activiteit als zoodanig.

Dit bepaling-gevend beginsel wordt nu bij het dier de dierlijke ziel of het dierlijk levensbeginsel genoemd. Wijl ook de hoogste verrichtingen van het dier (waarnemen, begeeren, enz.) innerlijk gebonden zijn aan de stof, moet ook de middellijke bron daarvan, het dierlijk levensbeginsel, innerlijk afhankelijk zijn van de materie.

Het kan dus niet op zich bestaan, maar is zoowel in zijn als werken innerlijk afhankelijk van de stof. Overeenkomstig de Thomistische opvattingen ontstaat het dierlijk levensbeginsel doordat de ouderlijke voortplantingskrachten de materie zoodanig bewerken, dat de dierlijke levensvorm, passief in de materie vervat, daaruit verwerkelijkt wordt.

Bij den dood van het dier verliest dit beginsel zijn werkelijkheid en zijn plaats wordt ingenomen door andere vormen. Th. v. d. Bom.

< >