Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Diergeographie

betekenis & definitie

of zoögeographie is de leer over de verspreiding en verdeeling van de dieren over het aardrijk en tracht de wetten en oorzaken op te sporen, onder invloed waarvan deze verspreiding tot stand is gekomen. Elk dier draagt in zich niet alleen den drang zijn soort in stand te houden, maar deze ook zoo sterk mogelijk uit te breiden.

Hiermede gaat noodzakelijk de eisch gepaard de grenzen van zijn woongebied, waar dit mogelijk is, te verleggen en te verruimen. Deze uitbreidingsmogelijkheid is echter van talrijke factoren afhankelijk en wel vooreerst van de hoedanigheid der omgeving, wijl deze de voorwaarden moet bevatten, welke het dier voor zijn bestaan eischt.

Daar toch van den eenen kant de vereischte voorwaarden niet gelijkelijk over de aarde verdeeld liggen en van den anderen kant men wel te onderscheiden heeft in dieren met meer of minder ruime levensmogelijkheden, moet de hoedanigheid der omgeving van beslissenden invloed op de verspreiding van elk dier zijn. Bovendien zijn de eischen, welke op het land levende dieren (landfauna) stellen, van geheel anderen aard dan in de zee (zeefauna) of in zoetwater (zoetwaterfauna) levende.

Maar ook binnen deze media zijn de factoren, waarmede een dier in wisselwerking te treden heeft, zeer varieerend. De studie, welke zich ten doel stelt den invloed te leeren kennen, dien de omgeving op de verspreiding der dieren uitoefent, duidt men aan onder den naam van oekologische zoögeographie.

Men kan de factoren, welke de onbegrensde uitbreidingszucht der dieren bedwingen en de verspreiding binnen bepaalde grenzen vastleggen of van den anderen kant bevorderen, onderscheiden in: a) klimatologische factoren (temperatuur, vochtigheid en wind, soms ook atmosfeer).
b) Physisch-geographische factoren. Vorm en gesteldheid van het aardoppervlak hebben dikwijls een beslissenden invloed op de verspreiding der dieren: bergruggen, woestijnen, oceanen.
c) Biologische factoren. Dikwijls zijn dieren aan samenleving met andere dieren gebonden (biocoenose). Dit geldt niet alleen voor parasieten, die voor zich een bepaalden gastheer opeischen, maar het zijn ook dikwijls vrijlevende vormen, die aan elkanders gezelschap behoefte hebben. Van den anderen kant kan concurrentie tusschen verschillende dieren tot algeheele verdrijving of uitroeiing van bepaalde soorten leiden. Zoo heeft de bruine rat sinds haar komst in Europa de zwarte rat vrijwel geheel verdrongen. Ook de roofzucht der roofdieren kan uit bepaalde streken de daar bestaande soorten opruimen. Een zeer machtige factor op dit gebied is de mensch, die dikwijls direct of indirect oorzaak is geweest van verspreiding of ook uitdelging der dieren. Ook met de ontwikkeling der flora hangt dikwijls de verspreiding nauw samen. Veelal hangt de verspreiding ook af van de bewegingsmogelijkheid der dieren.

Genetische zoögeographie. Met de kennis echter van alle beïnvloedende factoren, hierboven slechts gedeeltelijk en terloops aangehaald, kan de huidige verdeeling der dieren over het aardrijk niet worden verklaard. Het komt toch voor, dat landen, die door geweldige barrières van elkander gescheiden zijn, een opvallende overeenkomst in hun fauna bezitten, hoewel deze fauna niet in staat was deze barrières te overschrijden.

Zoo toont de fauna van Noord-Amerika een groote overeenkomst met die van Europa en Noordelijk Azië. Van den anderen kant ziet men, dat gebieden, die betrekkelijk kort in elkanders nabijheid liggen, een van elkander zeer verschillende fauna bezitten. Zoo is het Westelijk deel van den Ned.-Indischen Archipel, wat fauna betreft, sterk onderscheiden van het Oostelijk deel en merkwaardig sluit het eerste deel zich faunistisch aan bij Voor- en Achter-Indië, zelfs bij Ethiopisch Afrika en het tweede deel bij Australië.

Dergelijke feiten zijn slechts dan te verklaren, wanneer men aanneemt, dat de configuratie van het aardoppervlak niet steeds dezelfde is geweest. Tijdens het verloop der elkander opvolgende aardperioden zouden nieuwe barrières zijn opgeworpen, bestaande zijn verdwenen. Hiermede komt men op het gebied der genetische zoögeographie, die een zeer gewenschten steun vindt in de historische geologie. Als voorbeeld moge Australië gelden met zijn eigenaardige fauna van buideldieren en monotremen. In de vroegste tijden zou Australië op eenigerlei wijze met het overige vasteland verbonden zijn geweest en hiervan zijn buideldierfauna hebben ontvangen. Door een vroegtijdige verbreking van dezen samenhang werd Australië voor een invasie van de later optredende zoogdieren behoed.

Terwijl nu op Australië de buideldieren ongestoord verder konden leven, werden deze in het overige continent ten gevolge van concurrentie of roofzucht van de zich meer en meer opdringende placentaliërs uitgeroeid. De genetische zoögeographie is een nog jonge wetenschap, waarvoor nog een ruim arbeidsveld open ligt.

Beschrijvende zoögeographie. Alle genoemde factoren hebben er ten slotte toe geleid het aardoppervlak zoögeographisch in regionen of dierprovincies te verdoelen, waarop de inhoud van een aan deze gebieden eigen fauna een karakteristieken stempel drukt. De grenzen van deze regionen zijn echter verschillend naar de dierklasse, welke aan deze indeeling ten grondslag ligt. Een indeeling, die veelal wordt gevolgd en gebaseerd is op de verspreiding van vogels en zoogdieren, is die van P. L. Sclater (1858) en Wallace (1876). Door hen werd het landoppervlak in zes regionen verdeeld:

1° Australisch Rijk: geheel Australië en het Oostelijk deel van den Indischen Archipel.
2° Neotropisch Rijk: Zuid- en Midden-Amerika en West-Ind. Eilanden.
3° Ethiopisch Rijk: Afrika ten Zuiden van de Sahara met Madagaskar en het Zuidelijk deel van Arabië.
4° Oriëntaalsch Rijk: Voor- en Achter-Indië, Zuidelijk China en Westelijk deel van den Ind.-Archipel.
5° Palaearctisch Rijk: Europa, Noord-Afrika en Azië in zooverre dit niet tot andere rijken behoort.
6° Nearctisch Rijk: N. Amerika, behalve Midden-Amerika.

Een beschrijving te geven van de dierprovincies en hun inhoud hoort thuis onder de beschrijvende zoögeographie.

Lit.: A. Heilprin, The geographical and geological Distribution of Animals (Londen 21894); R. v. Lydekker, Die geographische Verbreitung und geologische Entwicklung der Saugetiere (vert. v. Siebert, Jena 21901); Hesse, Tiergeographie auf ökologischer Grundlage (Jena 1924; hierin uitvoerige literatuurlijsten). Willems.

< >