Dialectische theologie - ook theologie der crisis en negatieve theologie genoemd, nieuwe richting in de Protestantsche theologie, welke haar ontstaan dankt aan Zwitsersche theologen (Barth, Thumeysen, Brunner), bij wie zich Duitsche theologen (Gogarten, Bultmann) aansloten. Zij is volgens Barth meer een correctief op elke theologie dan een nieuwe theologie.
De d. t. heeft veel invloed, ook in Nederland, op Prot. theologen. De d. t. breekt met het subjectivisme in de theologie, de bewustzijnstheologie van ➝ Schleiermacher. Zij geeft aan de theologie een objectieven grondslag in het woord Gods en stelt God en niet het menschelijk bewustzijn als object. Door deze objectieve instelling nadert de d. t. tot de Katholieke theologie, maar blijkt in essentieele punten met deze in tegenspraak. De d. t. leert een oneindig qualitatief onderscheid tusschen eeuwigheid en tijd, God en mensch. God is volstrekt transcendent.
God is daarom voor den mensch onkenbaar, zoodat de uitspraken over God niet absoluut mogen zijn, maar paradoxaal moeten zijn. Ontkenning en bevestiging van hetzelfde heeft in de theologie haar plaats (dialectische theologie). De mensch staat in tegenstelling met God, hij is geheel onder de crisis, het oordeel van God. Dit geldt voor heel het zijn van den mensch, ook voor zijn religieuze leven. God komt tot den mensch, voorzoover hij den mensch ter zijde stelt. Er is geen gemeenschap met God, waarvan de mensch subject is.
In het geloof is de mensch geen subject, maar God. De H. Schrift is woord Gods, in zoover ze getuigenis van de openbaring is. De H. Schrift als historisch gegeven is niet Gods woord. Daarom aanvaardt de d. t. de critiek op de H. Schrift. God openbaart zich aan den mensch door zijn Zoon.
In Jesus Christus wordt het horizontale vlak van het tijdelijke gesneden door het verticale van het goddelijke. Door het kruis van Christus is de mensch verlost. Het sterven van Christus doet den mensch weten, dat hij met God is verzoend. De d. t. legt den nadruk niet op de voldoening door Christus, maar op de manifestatie door Christus’ dood van de verzoening met God. Door dit alles blijkt de tegenstelling van de d. t. met de Katholieke leer.
Lit.: Georg Feuerer, Kirchenbegriff der dialectischen Theologie (1933, waarin literatuuropgave omtrent de d.t.); K. Adam, in Hochland (1926). Van Prot. zijde in Nederland o.a.: J. Hoek, Karl Barth (1929);
T. Hoekstra, Het woord Gods in de prediking (1931); De openbaring der Verborgenheid (1934, verzameling v. art. v. bekende Ned. Prot. theologen).
Kreling.