Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Diadeem

betekenis & definitie

Diadeem - (Gr. diadema), oorspronkelijk een linnen, zijden of wollen band, die goden en vorsten uit de Oudheid rond het hoofd bonden. In Egypte werd de d. met de Uraeusslang versierd; in Perzië droeg men hem rond de mitra gewonden.

Bij de Grieken legden de overwinnaars in de Olympische spelen den d. aan, bijv. de Diadoumenos, een plastiek van Polykleitos, geeft een jongeling weer, die zich den d. ombindt. Etruskische en Romeinsche vrouwen van hooge afkomst, en na Diocletianus ook Rom. keizers, droegen een rijkversierden d., dikwijls van brons of goud, met edelsteenen bezet. In de M. E. wordt de diadeem de gouden hoofdband voor vorsten, waaruit de kroon ontstaat. Afhangende snoeren en banden herinneren dan nog aan den eens gebonden diadeem.

Lit.: Man, in Real Ene. (V).

Terlingen-Lücker.

< >