Uitvoerig leerdicht, in 11138 verzen, van Dirc Potter, uit het begin der 15e eeuw. Het geheel wordt sproke genoemd en wordt voorgesteld als het gevolg van een visioen van Venus aan den dichter tijdens diens verblijf te Rome. Het handelt in vier boeken achtereenvolgens over gekke liefde, goede liefde, ongeoorloofde liefde en geoorloofde liefde.
De uiteenzetting wordt opgeluisterd door 57 liefdesgeschiedenissen, meestal uit Ovidius, doch ook uit andere bronnen der Oudheid, uit den Bijbel, uit middeleeuwsche romans, uit Boccaccio (doch niet rechtstreeks), uit volksoverleveringen over Vergilius, uit de Ned. geschiedenis (een enkel, van Floris van Holland en de gravin van Clermont), uit den eigen tijd. De moraal van Potter is die van een man van de wereld, die haar neemt zooals zij is of zooals de conventie haar gemaakt had. Hij dicht in den trant der sprooksprekers, met hun gewone procédé’s: exempel, allegorie, zinnebeeld, spreuk, boerde; in een nogal Duitsch getinte taal.
Zeker van zijn beeldspraak is hij niet, al doet hij wel eens een gelukkigen greep uit het werkelijke leven.Uitg.: P. Leendertz Wzn. (1845-’47).
V. Mierlo.