Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Deppe

betekenis & definitie

Deppe - Ludwig, toonkunstenaar; * 7 Nov. 1828 te Alverdissen (Duitschland), ✝ 5 Sept. 1890 te Pyrmont. Werkte van 1857 tot 1874 te Hamburg als muziekleeraar, vestigde zich daarna te Berlijn, waar hij van 1886 tot 1888 kapelmeester aan de Kon.

Opera was. Zijn composities, waaronder een symphonie in F, hadden weinig succes. Maar des te meer zijn theorieën omtrent de techniek en de voordracht bij het pianospel. Zijn beginselen werden in vele geschriften van zijn leerlingen vastgelegd.

Zij breken met de oudere zgn. vingertechniek en wenschen een harmonische samenwerking tusschen alle spiergroepen van schouder, arm en hand. Vooral door Elisabeth Caland werd Deppe’s leer uitgebouwd tot een der belangrijkste systemen op dit gebied. Om Deppe’s denkbeelden te leeren kennen, zie Caland, De leer van Deppe voor het pianospel (Ned.). Zelf schreef hij: Armleiden der Klavierspieler (Klavierlehrer 1885) en Zwei Jahre Kapellmeister an der Kgl. Oper in Berlin (1890).

W. Andriessen.

< >