Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Demers

betekenis & definitie

Demers - 1° Dina, pseud. van mevr. Collaer-Feytmans; * 1866 te Eisden, thans bestuurster van de Middelbare Meisjesschool te Brussel.

Schreef vlotte, neutrale meisjesboeken: Eene Roeping (1905); Op Wolsken (1908); Blauwe Luchten (1913).

2° Frans, deknaam van Fr. Beckers, achtereenvolgens districtssecretaris te Sandoa in Katanga en secretaris van den gouverneur dezer provincie te Elisabethstad, heden journalist te Brussel. * 22 April 1905 te Diest. Eerste Vlaamsche schrijver van koloniaal tooneel: verbazend vlotte praatstukken, aangescherpt naturalistisch, echter niet specifiek exotisch. De twee jongste zijn woordsoberder en dramatischer.

Werken. Verzen: Dwaallichtjes (1922); Zangen (1923). Novellen: Van ’t kleine stedeke (1930). Tooneel: Koloniaal Tooneel, vijf eenakters (1930); Eva (1931) Het Zwakke geslacht (1931); De Halfbloed (1932); De Dwingeland (1934); De Terugkeer (1934). In samen werking met Jan Melis, Genoveva (1930).

Godelaine.

< >