Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Delta, (monding)

betekenis & definitie

Delta, (monding) - Wanneer een beek of rivier in een meer of rustige zee uitmonden, bezinkt het puin, doordat het water niet meer stroomt en vormt tegen de kust een halvemaanvormige helling, die men delta noemt (voor de naamsafleiding, zie sub. Egypt. delta).

Bij een grootere waterhoeveelheid, dus grootere stroomsnelheid, zal het puin verder meegevoerd worden dan bij kleine stroomsnelheid. Bij afwisselende snelheid zal dus op eenzelfde plaats nu eens grof dan weer fijn puin of slik afgezet worden; bovendien verdraagt grof puin een groote helling, ong. 35% tegen fijn puin ca. 25%. Daardoor krijgt men een afwisseling van fijn en grof puin, die elk voor zich wigvormige laagjes vormen. Boven den waterspiegel van het meer ontstaat nog een kleinere afzetting, die horizontaal ligt en uit grof materiaal bestaat.

Roodhuyzen.

Egyptische delta of Nijldelta. Het mondingsgebied van den Nijl werd door de Grieken om zijn driehoeksvorm (Grieksche hoofdletter D) Delta genoemd. De vochtige grond heeft hier bijna alle sporen der oud-Egyptische cultuur doen vergaan of toegedekt met een dikke laag alluviaal slib. In tegenstelling echter met de vroeger heerschende meening wordt thans algemeen erkend, dat hier oorspronkelijk het zwaartepunt der Egypt. cultuur gelegen was. De vereeniging van het Delta-rijk met dat van Boven-Egypte, waaruit het historische rijk der pharao’s is ontstaan, wordt toegeschreven aan ➝ Menes. Zie verder ➝ Egypte (Geschied.); ➝ Nijl.

Simons.

< >