Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Dekblad

betekenis & definitie

Dekblad - 1° in de plantk. ➝ Bractee.

2° In de geologie verstaat men onder dekbladen gesteentemassa’s, vrij dun in verhouding tot hun oppervlak, die over het onderliggende gebied zijn heengeschoven. De tegenstelling is autochthoon gebied. D. kunnen ontstaan uit liggende plooien, indien de middenvleugel breekt en in een overschuivingsvlak overgaat. Ook vlakke breuken met groote bedragen vormen d. Men onderscheidt dan plooi- en breuk-dekbladen. De ook bij gewone ➝ plooien voorkomende culminaties en depressies in de plooias zijn de belangrijkste trekken in het beeld van een d. in zijn lengterichting, zij vormen de segmentatie van het d. Hierdoor kunnen dieper gelegen d. op sommige plaatsen aan de oppervlakte treden, de hooger gelegen d. zijn dan weggeërodeerd.

Treden dieper gelegen d. of autochthoon gebied door een plaatselijke insnijding in hoogere d. aan den dag, dan spreekt men van een venster. Is een d. op enkele resten na geheel door erosie verdwenen, dan heeten deze resten: klippen; is alleen het verband tusschen het d. en zijn oorsprongsgebied, de wortelzône, verbroken door erosie, dan noemt men het d. wortelloos. De kop van het d., d.i. dus de top van de plooi bij een plooi-dekblad, kan tegen het voorland in een aantal secundaire plooien „branden”, dan wel onder het voorland „wegduiken”. Ook buitendien treedt bij plooi-dekblad dikwijls secundaire plooiing op; hieraan beantwoordt schubvorming in breuk-dekbladen.

Wij danken onze kennis van de d. vnl. aan Marcel Bertrand, die het eerst opmerkzaam maakte op het bestaan van overschuivingen van vele km overschuivingsbreedte in het Belgische steenkolengebied, en daarna in de Alpen. Schardt, Lugeon, Argand komt de eer toe deze inzichten in de Alpengeologie ingang te hebben doen vinden. Gebieden met d.-bouw zijn vrijwel overal op aarde bekend, het beste in de Alpen en de overige alpiene plooiingsgebieden van Europa, in N. Schotland, in de Ardennen en de Duitsche Middelgebergten.

De ontdekking van den d.-bouw van vele gebergten deed veel afbreuk aan de ➝ contractietheorie, omdat deze niet in staat was de aanzienlijke verkorting, die de aardkorst door de d.-vorming moet hebben ondergaan, te verklaren. In den laatsten tijd bestaat een streven om voor de d.-vorming minder een beroep te doen op tangentieele krachten in de aardkorst en groote beteekenis toe te kennen aan het afglijden van gesteente-massa’s van, door verticale krachten te voorschijn geroepen, opwelvingen (➝ Gebergtevorming).

Voor dekbladen-bouw is typisch, dat gewoonlijk verscheidene series d. boven elkaar voorkomen; de d. geven blijk van een dergelijke plasticiteit der gesteenten, die hem opbouwen, dat men moet aannemen dat zij op groote diepte gevormd zijn, onder groote belasting. Dit geldt vooral voor de plooi-dekbladen, zooals we die in de Penninische en Helvetische d. der Alpen kennen. De hooger gelegen Oost-Alpiene d. zijn breuk-dekbladen en vertoonen een geringere metamorphose, hetgeen ook op vorming op geringere diepte wijst. De d. liggen gewoonlijk in hun geheel ingebed in het gelijktijdig met de plooiing afgezette, zgn. synorogene, sediment, in de Alpen het Eoceen (Flysch). Dikwijls fungeert dit als „smeermiddel” op de overschuivingsvlakken.

Lit.: B. G. Escher, De gedaanteveranderingen onzer aarde (31927). Verder ➝ Gebergtevorming.

Jong.

< >