Deák (ferenc) - Hongaarsch staatsman, leider van de ➝ Adrespartij. * 17 Oct. 1803 te Kehida bij Söjtör, in het komitaat Szala, ♱ 29 Jan. 1876 te Boedapest. Uit een oud-adellijk geslacht geboren.
Advocaat. In 1832—’36 werd hij, als lid van den Landdag, de leider van de nationaal-liberale oppositie, die zich ten doel stelde Hongarije van een leenroerig landschap in een modern-constitutioneelen staat te herscheppen. In 1839—’40 werd hij opnieuw in den Landdag gekozen. Na de revolutie van 1848 werd hij minister van Justitie in het eerste constitutioneele kabinet van graaf Batthyany en bleef sedertdien, ook na de zegepraal van de reactie, steeds getrouw aan de beginselen van 1848. In 1860—’61 trad hij opnieuw als afgevaardigde op en stond weldra aan het hoofd der gematigde partij, ook Adrespartij of Deákpartij genaamd.
In het zgn. Paaschzondag-artikel in de Pesti Napló (1865) wees D. den weg om tot een oplossing van de geschillen met Oostenrijk te geraken; dit artikel werd het uitgangspunt van het Oostenrijksch-Hongaarsche compromis, dat in de eerstvolgende jaren tot stand kwam (➝ Ausgleich). In 1867 weigerde D. den post van minister-president. In 1887 werd te Boedapest voor D. een grootsch gedenkteeken onthuld.
Voorn. werk: Beiträge zum ungarischen Staatsrecht (1865). Uitg.: van zijn Redevoeringen door Kónyi (6 dln. 1881—’96, nieuwe druk in 1903); van zijn Brieven en Mémoires door Ráth (1889 en 1890).
Lit.: F. Eckhardt, Introduction à l'histoire hongroise (Parijs 1928; dit werk bestaat o.a. ook in het Hongaarsch, het Engelsch en het Italiaansch en geeft voor ieder onderwerp de voornaamste bibliographie): von Pulszky, D. (1876); Forster, F. D., Hungarian statesman (Londen 1890); Wlassics, F. D. (in het Hongaarsch, 1923).