Davidsfonds - Roomsch-Katholieke vereeniging van cultureelen aard, die voor doel heeft „de alzijdige ontwikkeling van het Vlaamsche volk en de bevordering van de Vlaamsche belangen”. Daartoe wendt ze alle passende middelen aan, o.m.: „het uitgeven van boeken en liederen; het stichten en steunen van boekerijen; het inrichten van voordrachten, muziekuitvoeringen, feestavonden, leergangen, studiekringen; het aanmoedigen van jonge verdienstelijke letterkundigen; het uitloven van prijzen tot bevordering van de beschaafde spreek- en schrijftaal, enz.” Als kernspreuk voert de maatschappij: „Voor Godsdienst, Taal en Vaderland ! ”. Zetel en hoofdsecretariaat zijn te Leuven gevestigd.
Het werd genoemd naar kanunnik Jan David, professor te Leuven en een der eerste werkers in de Vlaamsche Beweging (♱ 1866).
Geschiedenis. Het Davidsfonds werd in 1875 te Leuven gesticht, als tegenhanger van het Willemsfonds, dat reeds in 1851 werd ingericht om, buiten alle politiek om en eendrachtig, te streven naar de heropbeuring en ontwikkeling van het Vlaamsche volk. Toen in 1862 het Willemsfonds beslist de vrijzinnige richting insloeg, trokken de Katholieken zich terug en vatten het plan op een zuiver Katholiek organisme te stichten. De voornaamste promotors waren: pastoor Schuermans van Wilsele bij Leuven, op wiens pastorij eindelijk in 1874 een voorbereidende vergadering werd gehouden, die aan de nog te stichten vereeniging een werkplan en een naam schonk, en Frans De Potter van Gent.
Aan de eigenlijke oprichting in 1875 nam de letterkundige kring van de Leuvensche hoogstudenten, Met Tijd en Vlijt, een actief deel. Tot eerste voorzitter werd gekozen prof. Paul Alberdingk Thijm (tot 1877); later namen het algemeen voorzitterschap waar: prof. P. Willems (1878—’98), prof., later minister J. Helleputte (1898—1912), prof.
E. Vliebergh (1912—’25), kanunnik prof. A. Boon (sedert 1925). Als algemeene schrijvers traden op:
J. Brouwers (1875), J. Plancquaert (1876), Fr. De Potter (1877—1904), kan. Evers (1904—’08), dr. K. Heyndrickx (1908—’18), Fl. Van der Mueren (1919—’23), E. Amter (sedert 1924).
Op de eerste algemeene vergadering in Mei 1875 telde de jonge vereeniging reeds 27 afdeelingen met ongeveer 2 500 leden. Stilaan groeide het aantal leden en afdeelingen, maar bleef van 1886 tot 1910 schommelen rond 60 afdeelingen met ongeveer 7 000 leden. Van 1910 af steeg het op merkwaardige wijze tot 13 000 in 1914. Met den Wereldoorlog stond alle werkzaamheid stil. In 1919 moest men in zeer ongunstige omstandigheden opnieuw beginnen met 6 à 7 000 leden.
Langzamerhand klom het tot 11 500 in 1924. Met het 50-jarig jubilé van 1925 begon de groote sprong, omdat de vereeniging dan vasten voet kreeg in alle standen. Het jaar 1926 sloot met 18 400 leden in 130 afdeelingen; 1927 met 31 500 in 201, 1928 met 45 600 in 253, 1929 met 54 900 in 289, 1930 met 68 600 in 366, 1931 met 72 900 in 397, 1932 met 75 700 in 421, 1933 met 73 000 in 448 afdeelingen. Bijna al deze leden zijn aangeworven in het Vlaamsch gedeelte van België; in de Waalsche provinciën zijn er 14 afdeelingen met ongeveer 1 100 leden, in het buitenland 6 met 350. De afdeelingen van Groot-Brussel alleen tellen rond de 7 000 leden.
Organisatie en werkzaamheden. De leden zijn rechtstreeks aangesloten bij plaatselijke afdeelingen met eigen bestuur en eigen standregelen. De afdeelingen zijn gegroepeerd in Gewestbonden en in Gouwbonden. Het Davidsfonds staat onder de leiding van een hoofdbestuur, thans samengesteld uit 22 leden, verkozen door de Gouwbonden.
Het hoofdbestuur zorgt, door zijn Boekencommissie, voor de uitgave van de boeken, die aan de leden langs de afdeelingen om bezorgd worden. Thans verschijnen drie uitgaven:
1° de volksreeks (sedert 1875), waarin reeds 252 nummers van de pers kwamen. Bij voorkeur verhalende literatuur in volkstoon en vulgarisatie van kunst en wetenschap. In deze reeks werden werken uitgegeven o.a. van August en Renier Snieders, Guido Gezelle, kan. David, Hilda Ram, prof. E. Vliebergh, L. Dosfel, Streuvels, De Pillecijn, J. Simons, A. Thiry, enz. Ieder nummer van de volksreeks wordt nu gedrukt op 75 000 exemplaren.
2° De keurreeks (sedert 1929); 2 boeken per jaar voor ontwikkelden. Verschijnt op 12 000 ex.
3° Jeugdreeks (sedert 1930); 3 deelen per jaar op 6 000 ex. Verder worden bij de leden nog allerlei gunstkoopjes aan den man gebracht, zoodat thans een half millioen boeken per jaar verspreid worden. In 1882 begon het hoofdbestuur met een eigen muziekuitgave: afzonderlijke liederen en liederbundels. Er verschenen o.a. een herdruk van Een Suyverlick Boecxken met begeleiding van Flor. Van Duyse, een bundel Oud-Nederlandsche Liederen enz. Voor het instudeeren van Vlaamsche cultureele aangelegenheden en het bevorderen der Vlaamsche belangen dienen de jaarlijksche algemeene vergaderingen.
Een belangrijke plaats in den Vlaamschen strijd namen de Davidsfonds-congressen in: in 1905 te Lier, in 1907 te Tongeren, in 1910 te Antwerpen, in 1912 te St.-Niklaas. Het hoofdbestuur zorgt voor de algemeene leiding van de werkzaamheden in de afdeelingen door het hoofd-secretariaat en door een maandblad van bestuurlijken aard, Leiding, voor de bestuursleden. Met de leden houdt het contact door een drie-maandelijksch tijdschriftje De Belleman. De afdeelingen zelf hebben hun eigen vereenigingsleven: 2 500—3 000 voordrachten, 1 000 muziek- en tooneel- en 150 filmavonden, 200 studiereizen en uitstappen, 10 leergangen voor beschaafd Nederlandsch, enz. worden jaarlijks ingericht. Daarvoor worden hun materiaal en toelagen verleend door het hoofdbestuur.
Lit.: Het Davidsfonds in Wezen en Werking (Leuven 1928); De Jaarverslagen voor ieder dienstjaar, met overzicht van toestand en werkzaamheden.