Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Dateering

betekenis & definitie

Dateering - In den loop der tijden heeft men op zeer verschillende wijzen gedateerd, d.i. een bepaalden dag eener maand aangeduid.

1° Doortelling der dagen. Deze, thans algemeene wijze van dateeren, waarbij de maanddagen van 1 — 30 (31) worden geteld, is van Oosterschen oorsprong. Bij de Grieken kwam zij reeds vrij vroeg, bij de Latijnen sporadisch voor. Sedert eeuwen is zij de algemeen geldende.
2° Oud-Romeinsche dateering. In dit zeer onhandige systeem hadden 3 dagen eener maand vaste namen. De 1e dag heette Kalendae, de 5e (in de maanden Maart, Mei, Juli en October echter de 7e) dag droeg den naam Nonae, de 13e (in de genoemde maanden echter de 15e) dag werd Idus genoemd. De overige dagen der maand werden aangeduid door van deze vaste dagen terug-uit te tellen, waarbij deze bepaalde dagen werden meegeteld. Voorbeelden: a(nte) d(iem) XIII Kal(endas) Febr(uarias) = 13e dag vóór de Kalendae van Februari = 20 Januari; a(nte) d(iem) III Non(as) Nov(embres) = 3e dag vóór de Nonae van November = 3 November; a(nte) d(iem) VI Id(us) Mart(ias) = 6e dag vóór de Idus van Maart = 10 Maart.

De dag vóór de Kalendae, Nonae en Idus werd echter aangeduid met pridie (= daags voor). Bij iedere opleving der klassieke studiën (onder Karel den Grooten; Renaissance) kwam deze wijze van dateering weer in de mode. Zij is nu nog in gebruik in het Martyrologium der Kath. Kerk.

3° Consuetudo Bononiensis (= gebruik van Bologna). Bij deze dateeringswijze werd de maand in tweeën verdeeld: de eerste helft (mensis intrans = ingaande maand) omvatte de dagen 1—15 of 16 (in Februari 1—14 of 15), de tweede helft (mensis exiens = afloopende maand) de overige. In de eerste helft werden de dagen vooruit geteld (bijv. sexto die intrante mense Augusto = 6 Augustus), in de tweede helft achteruit (bijv. die XIV exeunte mense Aprili = 17 April). De voorlaatste dag heette altijd: dies penultimus, de laatste: dies ultimus.

Om een volgens de consuetudo Bononiensis uitgedrukte dateering van de tweede helft der maand te herleiden, telle men 1 bij het aantal dagen der maand in quaestie op en trekke van deze som af het daggetal van de mensis exiens. De rest is onze maanddatum. De Consuetudo Bononiensis is in de 8e eeuw in Italië (Bologna) ontstaan en heeft zich van daar over Frankrijk en Duitschland verbreid. Ook in niet-Latijnsche oorkonden komt zij veelvuldig voor.

4°➝ Cisiojanus.
5° Het noemen van het kerkelijk feest, dat op den bedoelden dag valt, is in de M.E. de meest gangbare wijze van dateeren. Ook thans gebruikt men, on-officieel, nog wel zeer bekende feesten als zoodanig: Kerstmis, Driekoningen. Onder invloed der liturgische beweging worden in Katholieke kringen ook wel andere, minder algemeen bekende feesten als datum genoemd, bijv. „op het feest van S. Ignatius”, „op St. Willibrordsdag”. Ook veranderlijke feesten komen als zoodanig in aanmerking, bijv. „op Zondag Laetare 1930”, „op Quatertemper-Woensdag in de Vasten 1934”.
6° Het noemen van den dag der week met toevoeging van het voorafgaande of volgende feest. Bijv. „Donderdag na Bartholomeusdag”, „Zondag vóór Allerheiligen”. Sommige dagen hebben, ten opzichte van een bepaald feest, vaste namen: de dag vóór een feest heet vigilie of avond (Duitsch: Abend, Vorabend), onverschillig of in de kerkelijke liturgie een vigilie van dat feest gevierd wordt of niet. Bijv. „Vigilie van St. Luciadag”, „op Kerstavond” (= 24 December).

De 7e dag na een feest heet Octaaf, evenals de tijdruimte tusschen beide dagen. Men dateert dan bijv. „op het octaaf van Hemelvaart”, „Vrijdag onder het octaaf van St. Jan Baptist”. Zie ook ➝ Tijdrekening.

v. Campen.

< >