Daniël - 1°een zoon van David, geboren uit Abigaïl (1 Par. 3. 1).
2°De profeet D. werd in het 4e jaar van koning Joakim (605 v. Chr.) in ballingschap naar Babylon gevoerd en met andere voorname Israëlietische jongelingen aan het hof opgevoed en onderwezen in de wijsheid der Chaldeën. Wegens zijn stipt onderhouden van de Joodsche spijswetten werd hij door God met bijzondere wijsheid, met de gave der droomuitlegging en met profetische visioenen beloond. Hij openbaarde zijn wijsheid door de onschuld van Susanna aan te toonen (Dan. 13). Aan Nabuchodonosor verklaarde hij den droom van het standbeeld (Dan. 2). Daarop werd hij tot stadhouder van de provincie Babylon benoemd.
Ook verklaarde hij denzelfden koning den droom van den gevelden boom (Dan. 4). Aan koning Baltassar legde hij de beteekenis uit van de woorden: Mane, Tekel, Phares (Dan. 5). Om zijn vereering van Jahwe werd hij op bevel van Darius den Mediër in den leeuwenkuil geworpen, maar bleef door een wonder ongedeerd (Dan. 6). Wegens de ontmaskering der afgodenpriesters en het dooden van den draak werd hij onder Cyrus opnieuw in den leeuwenkuil geworpen en opnieuw gered (Dan. 14). Hij bleef aan het koninklijk hof minstens tot het 3e jaar van Cyrus (536 v. Chr.). Zie plaat.
Keulers.
Voorstelling in de kunst. Daniël wiens beeld reeds voorkomt op een sarcophaag in de Catacomben, wordt afgebeeld: biddend tusschen twee leeuwen of met een vierhoomig ram bij zich. Bekende voorstellingen uit zijn leven zijn: in den leeuwenkuil; rechtsprekend over de grijsaards, die de kuische Suzanna hadden aangeklaagd (Fiumani); met den profeet Habacuc. D., uit den leeuwenkuil gered, is een voorafbeelding van den verrijzenden Christus.
Heijer.
Het boek Daniël ressorteert in den Hebr. Bijbel onder de zgn. hagiographi, in de Grieksche en Latijnsche vertaling staat het als vierde in de rij der groote Profeten. Naar zijn inhoud is het duidelijk te verdeelen in een historisch deel (hfst. 1—6), een profetisch deel (7—12) en twee, eveneens historische, aanhangsels (13—14).
Het historisch deel toont in verschillende verhalen de macht van God, die aan zijn dienaren bijzondere wijsheid en bescherming verleent (Daniël geeft uitleg van de droomen van Nabuchodonosor en van het geheimzinnig schrift aan Baltassar; de drie jongelingen in den vuuroven; Daniël in den leeuwenkuil).
Het profetisch deel bevat vier visioenen, waardoor God aan D. doet zien, hoe hij onder de heidensche volken zijn macht zal toonen. Beroemd is hier de voorspelling der 70 jaarweken, die tot de komst van den Messias zullen verloopen. De aanhangsels verhalen de geschiedenis der vrome Susanna (13) en van de afgoden Bel en den draak (14).
De oorspronkelijke tekst van het boek is Hebreeuwsch, gedeeltelijk (2. 4—7. 28) ook Arameesch. Een bevredigende verklaring van dit verschil is nog niet gegeven. De Grieksche en Latijnsche tekst bevatten deelen (3. 24—90; hfst. 13—14), welke in den Hebr. tekst, zooals we dien nu bezitten, niet voorkomen. Verschillende gegevens wijzen er echter op, dat deze deelen tot den oorspronkelijken vorm van het boek behoorden. Het geïnspireerde karakter ervan staat boven allen twijfel vast.
Als schrijver van het boek wordt van Katholieke zijde vrij algemeen de propheet Daniël zelf beschouwd (ca. 500 v. Chr.), althans voor zoover het de hoofdzaken betreft. Sommigen echter plaatsen het ontstaan na Alexander den Grooten (ca. 300 v. Chr.). Niet-Katholieke critici zijn ten onrechte bijna allen van meening, dat het boek eerst in den Machabeeëntijd (2e eeuw v. Chr.) is geschreven.
Lit.: J. Knabenbauer, S.J., Commentarius in Danielem Prophetam, Lamentationes et Baruch (Parijs 1891); P. Rieszler, Das Buch Daniël erklärt (Weenen 1902); J. Goettsberger, Das Buch Daniël übersetzt und erklart (Bonn 1928).
C. Smits.