Custos - (Lat., = bewaker, opzichter), 1° middeleeuwsche naam voor koster en bewaarder van den kerkschat. Nu nog voor huisbewaarders van universiteitsgebouwen.
2° Een ambt in de Orde der Minderbroeders, plaatsvervanger van den provinciaal. In de eerste eeuwen der Orde was de c., volgens den regel van 1223, bestuurder van een deel eener provincie, maar werd de naam ook wel gegeven aan den generaal of den provinciaal. In 1230 bepaalde Gregorius IX, dat van iedere provincie slechts één c. naar het generaal kapittel mocht worden afgevaardigd. Na 1517 kent iedere provincie slechts één c. en wel in de huidige beteekenis van het woord; tot 1762 woonde de c., met den provinciaal, geregeld het generaal kapittel bij.
In de Orde der Carmelieten is de c. rechtens de plaatsvervanger van den provinciaal, als deze voor een generale vergadering de Provincie tijdelijk verlaat. Hij wordt in het Provinciaal Kapittel gekozen.
Polman. L i t.: Holzapfel, Handbuch (193-196,204,452-453).
3°C. of bladwachter is een woord (of lettergreep), dat vroeger in de boeken aan het einde van een pagina voorkwam en dat het eerste woord (of lettergreep) weergaf van het begin der volgende pagina. Custodes werden het eerst omstreeks 1469 toegepast en nog in het begin der 19e eeuw trof men ze aan. Ronner.
St. Bavo-kathedraal, Haarlem. Bouwm Jos. Gezicht op den Westelijken achterwand der kathedraal,gezien Cuypers. Doorzicht over de breedte der kerk. vanuit het midden der kerk.
Gezicht op de Westelijke tribune der St. Galerij van den NoordBavo, gezien vanuit de St. Lidwinakapel. Westelijken hoofdtoren.
4° (Ook: guido) Een teeken in den vorm eener gehalveerde noot, bij het Gregoriaansch in gebruik; zij staat aan het einde van eiken notenbalk, alsook als sleutel-verandering plaats heeft, om aan te duiden, op welke hoogte de eerstvolgende noot komt.