Criticisme - (Gr. kritikè = kunst om het ware van het valsche te onderscheiden) is de wijsgeerige richting, waarin het kenprobleem een allesoverheerschende plaats inneemt. Hoewel reeds in de Oudheid vertegenwoordigd door de Sophisten (Protagoras) en Sceptici (Pyrrho), werd ze pas van beteekenis door de werken van Descartes, Malebranche, Locke, Berkeley, Hume, en bereikte haar volle ontwikkeling bij Kant, die in zijn drie Critieken de waarde onzer vermogens (verstand, wil, gevoel) zocht te bepalen.
Zijn criticisme bedoelt het midden te houden tusschen het dogmatisme (Wolff), dat zich stelt op het standpunt der betrouwbaarheid onzer kenvermogens, en het scepticisme (Hume), dat hun betrouwbaarheid verwerpt.
Evenals Aristoteles verklaart Kant het kennen als een subjectieve bewerking onzer kenvermogens („vorm”) van de ervaringsgegevens („stof”). In tegenstelling echter met het abstractionisme van Aristoteles wordt deze subjectieve bewerking in het transcendentalisme van Kant sterk overdreven (➝ Subjectivisme). Zijn transcendentale methode zoekt een verklaring te geven van de mogelijkheid aller wis- en natuurkunde, maar voert hem tevens tot de overtuiging der onmogelijkheid van alle metaphysiek. Betreffende de realiteit der algemeene begrippen vindt men bij Kant dan ook een ➝ conceptualisme, dat het midden wil houden tusschen realisme en nominalisme.
Dit criticisme is het zuiverst behouden in de Marburger School (Cohen, Natorp, Stammler, Cassirer, Görland, Vörlander), die in haar verwerping van alle metaphysiek gevolgd wordt door het Nederlandsch criticisme (Goedewaagen: Summa contra Metaphysicos). Dit laatste zoekt voor een deel aansluiting bij de school van Karl Barth en verwijst dan de metaphysiek naar het gebied der theologie (Franken: Kritische Philosophie und Dialektische Theologie). Sinds 1931 verschenen de „Annalen der critische philosophie”.
v. d. Berg.