Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Cornelissen

betekenis & definitie

Cornelissen - 1° Anton, Vlaamsch kunstkenner en verzamelaar; * 1565 te Antwerpen, ✝ 1639 aldaar. Vriend van Rubens en A. van Dijck, die zijn portret graveerde.

Aanvankelijk had hij theologie gestudeerd (Leuven), doch zich later in Antwerpen op zijn bezittingen teruggetrokken en depriesteraspiraties opgegeven. Knipping 2° Jan, ook Cornelii genoemd, regulier kanunnik van het klooster Bethleem; * 1393 te Diest, ✝ 1472 te Leuven; studeerde te Parijs. Hij vertaalde den „Arbor Scientiae” van Raimundus Lullus in Latijnsche verzen onder titel: Omne scibile pauperis. Van hem bezat het klooster ook handschriften: Orationes en Meditationes.

Lit.: Biogr. nat. Belg. Erens 3° Jan Jacob, Klass. philoloog; * 1839 te Steenwijk, ✝ 1891 te Leiden. C. was leeraar te Deventer, rector te Arnhem, prof. in Lat. te Leiden. Hij gaf Klass. auteurs uit en pleitte voor een studie van de Klass. Oudheid in al haar uitingen, niet van de taal alleen.

Lit.: Nieuw Ned. Biogr. Wbk. (I, 639). Zr. Agnes Cornelisz 1° Cornelis, bijgenaamd: van Haarlem, Ned. schilder; * 1568 te Haarlem, ✝ 1638. Hij kwam er tot hoog aanzien; was zeer begaafd, wat vooral blijkt uit eenige jeugdwerken, o.a. een schuttersmaaltijd en portret van Coomhert (beide in Frans Hals Museum).

Met Goltzius en Van Mander richtte hij een schildersacademie op. Zijn werk wordt dan zeer academisch en uit alles blijkt, dat zijn hoofddoel wordt teekenkundige moeilijkheden te beheerschen. Aesthetisch kunnen ons deze werken dan ook niet bekoren. Zijn school had echter machtigen invloed op het jongere geslacht en de groote Haarlemsche schildersgeneratie uit de 17e eeuw heeft hem veel te danken.

Lit.: Fr. Wedekind, Corn. v. H. (1911); v. Wurzbach, Nied. Künstlerlex. Schretlen 2° Jacob, bijgenaamd: van Amsterdam (ook: van Oostzanen), Ned. schilder en houtgraveur; * ca. 1465 te Oostzanen, ✝ 1533 te Amsterdam. C. vestigde zich ca. 1500 te Amsterdam, alwaar hij spoedig tot aanzien kwam. Hij was op de eerste plaats houtsnijder en men bezit op dit gebied een groot oeuvre van hem, zoodat men hier de ontwikkeling van zijn kunst het duidelijkst kan volgen. Zijn vroegst bekende werken (de illustr. in „Godevaert v. Boloen”, Gouda 1486) staan geheel onder invloed van den „Haarlemschen houtsnijder”, den illustrator van de boeken van Bellaert te Haarlem.

Waarschijnlijk is Jacob in deze stad, in de 15e eeuw het middelpunt dezer kunst in de Ned., in de leer gekomen. Zijn ontwikkeling is duidelijk te volgen; een hoogtepunt zijn de prenten voor het „Leven van Lydwina” (Schiedam 1498), die typisch Hollandsch zijn en waarin zijn volledig meesterschap over de techniek blijkt. Deze prenten behooren tot het schoonste, dat Holland in de 15e eeuw heeft voortgebracht; voor het eerst ziet men er het open, wijde, echt vaderlandsche landschap uitgebeeld, zoodat zij op de 17e eeuw vooruit loopen. Spoedig hierna kwam hij onder invloed van Dürer, wat zijn kunst uiterlijk rijker maakte, maar waardoor zij innerlijk wel aan waarde inboette. Zijn gesigneerde en gedateerde houtsneden verschijnen van 1507 af in grooten getale. Hij toont zich steeds een buitengemeen knap en fantasierijk teekenaar, die nooit in herhalingen vervalt.

Soms lijden zijn prenten aan overdaad en een zekere overladenheid. Als meesterwerken zijn vooral te noemen zijn „Passio Christi”, in 12 bladen, en de „Scènes uit Jesus’ Leven”, in 11 bladen. Veel moeilijker is zijn schilderwerk te groepeeren, daar er in het begin der 16e eeuw te Amsterdam verschillende meesters, die hem zeer na stonden, gewerkt hebben en er van hen nog veel bewaard is. Er is dan ook veel te veel op zijn naam gezet, zoodat zijn persoon als schilder zeer vertroebeld is. Er zijn eenige pogingen gedaan om zijn schilderijen uit de massa af te scheiden, maar geen dezer mag geheel geslaagd heeten. Wat Six daarover in Oud-Holland (1924) en K. Steinbart („Jac.

Cornelisz”) schreven, is slechts verwarrend. Men zal alleen kunnen slagen met behulp van de houtsneden. Zijn eerste gedateerde schilderij is van 1507 (te Kassei), een zijner schoonste is de „Kerstnacht” te Napels. In het algemeen is zijn koloriet wat hard en toont hij zich grooter teekenaar dan schilder. Van Mander vertelt, dat J. van Scorel in 1512 bij hem in de leer kwam; men meent diens invloed wel te bespeuren in Jacob’s „Heks van Endor” (1526), dat zich evenals zijn zelfportret in het Rijks Museum bevindt. Te vermelden zijn nog de serie van 8 schilderingen van het Mirakel, die hij in 1518 voor de Kapel der H. Stede maakte en thans nog (fragmentarisch) in de pastorie der Nieuwe Kerk te Amsterdam bewaard worden.

Lit.: Schretlen, Dutch and flemish woodcuts ofïthe 15th century (1925); id., in Jaarb. Oudh. Bond (1926); Catalogus der houtsneden bij Bartsch, Passavant en Nagier; Scheibler, in Jahrb. d. Preuss. Kunst (1882); id., in Reprt. f. Kstw. (1887 en 1904); M. J. Friedlander in Jahr. d. preuss. K. (1909). Schretlen Cornelius (Heilige)

Paus 251—253. Tegen hem trad → Novatianus als tegenpaus op. C. veroordeelde zijn rigoristischen tegenstander op een synode. Hij stierf in ballingschap onder de vervolging van keizer Gallus. Feest 16 Sept. te zamen met zijn vriend S. Cyprianus. → Comelimünster.

Voorstelling in de kunst: C. wordt afgebeeld in pauselijk gewaad; heeft soms als attribuut een boek, een zwaard of een palm, meestal echter een hoorn (Cornelius < Lat. cornu = hoorn). Hij wordt ook veelal aangeduid door zijn naam.

St. Cornelisgebruiken De H. Cornelius wordt in Limburg en Brabant vereerd als bijzondere patroon tegen stuipen, ook wel tegen kinkhoest, jicht en vallende ziekte. Naar hem heeten de stuipen ook St. Cornelisziekte. Verschillende bijgeloovige practijken hebben zich met die devotie vermengd. Ook Cornelimünster wordt als bedevaartsplaats druk bezocht voor de genezing der gevreesde kinderziekte.

Lit.: dr. J. H. Starmans, Verloskunde en kindersterfte in Limburg (1980, 65-70). Knippenberg

< >