Coprolieten noemt men de versteende uitwerpselen van voorwereldlijke dieren. Buckland ontdekte het eerst, dat de zwarte harde brokken, in Engeland bekend onder den naam „bezoarstones”, niets anders waren dan uitwerpselen van uitgestorven vleesch-etende wezens.
De c. zijn zeer belangrijk voor de palaeontologie, daar zij inlichtingen verschaffen omtrent bouw van het darmkanaal en aard der voedingsstoffen van de dieren, waarvan ze afkomstig zijn. Men kan er soms onverteerbare overblijfselen van beenderen, tanden, schubben, schelpen enz. in aantoonen. Wegens het aanzienlijk phosphorgehalte worden ze als meststof gebruikt. Roodhuyzen Coprophagidae → Mestkevers.