Convectie - 1° in de natuurk., ➝ Warmteoverdracht.
2° In de meteorologie verstaat men onder c. verticaal warmtevervoer door middel van verticale luchtstroomen of convectiestroomen (➝ Advectie). C. wordt vooral op land in de onderste dampkringslaag, bij zonnestraling, veroorzaakt, wanneer die luchtlaag ongelijkmatig door den grond wordt verwarmd. De c.-stroom heeft een horizontale uitgestrektheid, die tusschen enkele cm2 en meerdere km2 schommelt. Hij stijgt min of meer hoog in de tropospheer, volgens den verwarmingsgraad van de onderste luchtlaag en volgens de labiliteit van de hoogere luchtlagen. Hij dringt nooit in de stabiele stratospheer. Zijn verticale snelheid overtreft soms 250 m per min in onze streken en 500 m per min over de intertropicale landen.
In een c.-stroom komt de lucht geleidelijk met toenemende hoogte onder lageren druk, zet zich uit en koelt zich af. De dynamische afkoeling is 1° per 100 m stijging van droge lucht en ongeveer 1° per 200 m stijging van lucht, waarin waterdamp condenseert. Wordt de opstijgende lucht op een bepaalde hoogte tot het dauwpunt afgekoeld, dan condenseert waterdamp bij hoogere stijging. Alzoo ontstaan de convectiewolken, nl. de cumulus en de cumulonimbus, in het bovenste deel van den c.-stroom. Zie fig.
Koude wordt ook door c. verticaal vervoerd, bijv. in den ➝ bergwind. In de ➝ anabatische en de ➝ catabatische winden bestaat convectie.
Lit.: N. Shaw, Manual of meteorology (III Cambridge 1930).
V. d. Broeck.