Constantijn de groote - de eerste Christenkeizer van het Romeinsche Rijk, figuur van wereldhistorische beteekenis.
I. Levensloop.
C. is geboren ca. 285 te Naissos (Nis in het vooroorlogsche Servië) als onecht kind van Constantius Chlorus en Helena (de latere heilige). Hij brengt een deel van zijn latere jeugd door aan het hof van Nicomedië bij Diocletianus en Galerius, zgn. om zich te bekwamen in den krijgsdienst, maar feitelijk als gijzel voor den trouw van zijn vader, den Caesar van het Westen. Deze wordt in 305 Augustus, roept zijn zoon bij zich in Boulogne (wat Galerius niet durft weigeren), verslaat met hem in Brittanje de Picten en sterft 306 in York. Het leger roept C. tot Augustus uit. Dit was tegen de regeling van Diocletianus, waarbij erfopvolging was uitgeschakeld. Galerius erkent hem als Caesar, waarmee C. en zijn leger niet voldaan waren.
De afgetreden Augustus Maximianus adopteert C. en geeft hem zijn dochter Fausta tot vrouw. Intusschen is in Rome Maxentius tot Augustus uitgeroepen. De oude keizers vergaderen in Carnuntum en benoemen Licinius tot Augustus voor het Westen. Maxentius en C. krijgen slechts den titel van filii augustorum, waarmee ze natuurlijk geen genoegen nemen. Na den dood van Maximianus en Galerius staan Maxentius en Maximinus Daza tegenover Licinius en C. In de lente van 312 trekt C. over de Alpen Italië binnen, heeft weldra geheel het N. in zijn macht en rukt tegen Rome op, waar Maxentius een veel sterker legermacht heeft samengetrokken. Maxentius trekt hem buiten de stad tegemoet en 28 Oct. wordt de slag bij de Milvische Brug geleverd, waar Maxentius sneuvelt en C. onder aanroeping van den God der Christenen een schitterende overwinning behaalt (over het kruisvisioen, zie onder II).
C. en Licinius wenden zich nu tegen Maximinus Daza. Licinius drijft hem op de vlucht en hij sterft in Tarsus. In 313 vaardigen de twee overgebleven keizers het edict uit, beroemd als het Edict van Milaan (zie II), maar reeds 314 is er strijd tusschen de beide keizers. Weldra is er weer vrede, maar de latente tegenstelling duurt voort, totdat Licinius wegens grensconflict aan C. den oorlog verklaart. C. overwint en als Licinius het volgend jaar (325) onderhandelt met de barbaren aan den Donau, wordt hij op bevel van C. gevangen genomen en wegens hoogverraad ter dood gebracht.
Van dan af is C. alleenheerscher. In 326 wordt begonnen met den bouw der nieuwe residentie Constantinopel en 330 wordt de voltooiing gevierd van de nieuwe prachtstad. In 335 verdeelt hij het rijk onder zijn drie zonen (Constantinus, Constans en Constantius) en nog twee caesares. Tijdens de toebereidselen voor den oorlog tegen Sapor II van Perzië wordt C. ziek in Nicomedië en hij sterft er, na door bisschop Eusebius gedoopt te zijn, 22 Mei 337.
C. heeft groote verdiensten gehad voor het Rijk door herstel der eenheid, door wetgeving, door instelling van nieuwe ambten. Van eminent belang is echter zijn verhouding tot het Christendom.
II. Constantijn en het Christendom.
C. was uit heidensche ouders geboren, maar zijn vader was het Christendom gunstig gezind en in diens machtgebied hadden de Christenen weinig te lijden van de laatste groote vervolging. Die gezindheid van Chlorus zal niet zonder invloed zijn geweest op C., die religieus was aangelegd. In Nicomedië leerde C. het Christendom kennen en den moed der martelaren bewonderen. Waarschijnlijk heeft hij daar ook persoonlijken omgang gehad met den Christen-rhetor Lactantius. Zoo kan men aannemen, dat hij innerlijk reeds dicht bij het Christendom stond, toen hij aan het bewind kwam. Zijn overwinning op Maxentius gaf den doorslag.
Hier komen we aan de kwestie van het: kruisvisioen van Constantijn. Volgens Eusebius van Caesarea, in zijn Leven van C., heeft deze hem onder eede verklaard, dat hij des middags vóór den veldslag een lichtend kruis aan den hemel had gezien met de letters: „overwin hierdoor”. In den nacht verscheen Christus hem met hetzelfde teeken en beval hem een veldteeken in dien vorm te maken en dat vooraan te laten dragen. Men moet wel aannemen, dat C. subjectief beide visioenen gezien heeft. Tegen de objectieve werkelijkheid bestaan bezwaren. Vooral het kruisvisioen moest veel besproken zijn, maar Eusebius zelf zegt er in zijn Kerkgeschiedenis, die meerdere jaren ouder is dan de Vita Constantini, niets van en Lactantius vermeldt twee jaren na de gebeurtenis alleen het nachtelijk visioen, maar zegt, dat C. toen het bevel kreeg, het kruisteeken te doen aanbrengen op de schilden der soldaten.
Zoo is moeilijk met zekerheid uit te maken, wat er precies gebeurd is, maar dit is zeker, dat C. zijn overwinning op de overmacht toeschreef aan de hulp van den God der Christenen, op Wien hij zijn vertrouwen had gesteld. En vast staat ook, dat kort daarna op zijn bevel een standbeeld met kruisstandaard in Rome werd opgericht en dat de overwegend heidensche senaat in een opschrift de zegepraal aan de godheid toeschreef. Van dan af wendt C. zich openlijk tot het Christendom. Weldra weet hij zijn medekeizer Licinius te bewegen, gezamenlijk een edict uit te vaardigen ten gunste van het Christendom, het beroemde Edict van Milaan 313. Overgeleverd is ons alleen door Eusebius de Grieksche tekst van het edict, zooals Licinius dat voor het Oosten promulgeerde; het eigenlijke Edict van Milaan bezitten we dus niet meer. Het edict stelde den Christelijken godsdienst gelijk met de erkende godsdiensten en gebood teruggave van genaaste goederen.
Terwijl C. in het overwegend heidensche Westen steeds meer het Christendom bevoordeelde, begon Licinius in het overwegend Christelijke Oosten de Christenen weer te vervolgen, wat een der redenen was voor den eindstrijd tusschen de beide keizers, die met de overwinning van C. en daarmee van het Christendom eindigde. C. bemoeide zich nu steeds meer met de aangelegenheden der Kerk, o.a. met den →Donatistenstrijd. Hij riep het eerste Algemeen Concilie bijeen en zetelde daar tusschen de bisschoppen en noemde zich bisschop voor de uitwendige aangelegenheden der Kerk. Objectief is zijn optreden niet vrij geweest van →Caesaropapisme, maar dat is zeer goed te begrijpen. Zijn verheffing van Constantinopel tot residentie en hoofdstad van het Rijk zou een verwijderde oorzaak worden van de toenemende tegenstelling tusschen Oost en West en ten slotte van de groote Oostersche scheuring.
Tegen het eind van zijn leven kwam hij te veel onder invloed van Ariaansche en Ariaansch-gezinde bisschoppen en hij liet zich doopen door den Ariaanschen Eusebius van Nicomedië. Dat hij aanmerkelijk vroeger door paus Sylvester gedoopt zou zijn is latere legende, te vinden in het Constitutum Constantini of de Constantijnsche schenking. Volgens dit document zou C., na door Sylvester gedoopt te zijn, aan dezen de keizerskroon van het Westen hebben overgedragen en hem grondbezit hebben geschonken. Waarsch. is dit document samengesteld in 816 in Reims voor de kroning van Lodewijk den Vromen door paus Stephanus IV. De pauselijke curie zou daar deel aan gehad hebben.
Het moest de belangen van beide partijen dienen. Het strekte tot verheffing van het pausdom: de paus wordt leenheer met recht van investituur der Frankische keizers. Dezen hadden het voordeel, dat zij tegen de protesten van Byzantium aangaande het nieuwe Westersche keizerschap zich op Constantijn konden beroepen, die de beschikking over de keizerskroon van het Westen aan de pausen zou hebben overgelaten. Zoo werd deze falsificatie van groote beteekenis voor de vroeg-middeleeuwsche geschiedenis.
Oordeel over C. Het Christelijk geloof van C. schijnt tamelijk vaag te zijn geweest, maar het was oprecht gemeend. Hij heeft zich te veel rechtstreeks met de belangen der Kerk bemoeid en door dat Caesaropapisme heeft hij een noodlottig voorbeeld gegeven aan zijn opvolgers; de band tusschen Kerk en Staat werd weldra te nauw, maar het is uit de omstandigheden te verklaren en men mag bij hem goede bedoeling, zuivere meening aannemen. Kerkelijke eenheid was voor hem waarborg voor welzijn en bloei van het Rijk. Men heeft opgemerkt, dat bevrijding en overwinning van het Christendom binnen niet langen tijd toch gekomen zouden zijn. Dat neemt echter niet weg, dat C. het geweest is, die het eerst heeft ingezien, dat men niet tegen, maar met het Christendom moest regeeren, dat C. na zooveel eeuwen van vervolging en verdrukking de vrijheid schonk aan de Kerk en bedacht bleef op haar bloei en uitbreiding.
L i t.: Batiffol, La paix constantinienne (1914); Maurice, Constantin le Grand (z.j.); Dölger, Konstantin der Grosze und seine Zeit (1913); E. Jansen O.P., Konstantijn de Groote (1920); Schrijnen, Uit het leven der oude Kerk (1919, 175-215); handboeken van Romeinsche en van kerkgeschiedenis. Franses.