Consistorium - 1° pauselijk, oorspr. vergadering van Rom. priesters, die met den paus de zaken der algemeene Kerk beslisten. Later ging hun bevoegdheid over in de Rom. →Congregaties.
Het c. bleef bestaan, maar zonder feitelijke rechtsmacht, enkel als formaliteit en plechtigheid. Tegenwoordig drie soorten: het publieke c., waarin de kardinalen den rooden hoed krijgen en de zaken der heiligen worden bepleit door de consistoriaaladvocaten (leeken); het halfpublieke c., waarin het geschreven oordeel over a.s. heiligverklaringen wordt gevraagd en voorgelezen door kardinalen en bisschoppen (100 mijl om Rome); het geheime c., waarin kardinalen en bisschoppen worden benoemd (gepreconiseerd) of deze laatste eenvoudig afgelezen, als ze reeds te voren benoemd zijn.
2° Het bisschoppelijk consistorium, in de Duitsche bisdommen, is het zedelijk lichaam van geestelijken, door den bisschop benoemd, dat de rechtsmacht, in de Boheemsche bisdommen ook de bestuursmacht, uitoefent. Drehmanns.
3° In ’t P r o t. (Luthersch) Kerkrecht is consistorium een college van geestelijken en leeken, aan wie het bestuur der Kerk is toevertrouwd; de leden ervan hebben den titel van consistoriaalraad. Het eerste c. is in 1539 te Wittenberg ingesteld. In sommige streken van Duitschland wordt voor c. de benaming Landeskirchenrat, of Landeskirchenamt gebezigd. →Consistorie. Schweigman.