Confessor - (Lat. van Christelijken oorsprong, 2e eeuw), eerst: „bloedgetuige”; spoedig ter onderscheiding daarvan: enkel „lijder” om het Geloof, gerechtigd (3e eeuw) tot tusschenkomst voor de boetelingen; dan: „asceet” (oudste vorm van „religieus”), als zoodanig vermeld in het derde der groote Gebeden van Goeden Vrijdag; eindelijk: Heilige (en Gelukzalige) „niet-martelaar,” Nederlandsch: Belijder.
Louwerse.