Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Conciliaire theorie

betekenis & definitie

Conciliaire theorie - nu alleen nog van historisch belang, hield, dat een oecumenisch concilie boven den paus staat, niet alleen als hij twijfelachtig, maar ook als hij zeker de ware paus is. In de Oudheid geheel onbekend, werd zij het sterkst verdedigd tijdens het → Westersche Schisma, vooral door Johannes Gerson en op de Concilies van → Constanz (1416) en → Bazel (1431); op de 6e zitting van het eerste werd een beslissing in den geest ervan genomen, maar toen was het geen rechtmatig concilie meer.

De c. t. is in dezen tijd ontstaan als een wanhoopspoging, om een einde te maken aan de oneenigheid over de pauskeuze; men wilde toen ook regelmatig oecumenische concilies gaan houden. Later is de c. t. nog verdedigd door de Gallicanen en door de Febronianen; bij de laatsten zat het beginsel eronder, dat de paus niet eigenlijk het hoofd, maar eerder de dienaar van de Kerk is, door haar met het bestuur belast, zoodat de c. t. een logische consequentie was. Zij is o.a. bestreden door Johannes Dominici O.P. en veroordeeld door Martinus V en Eugenius IV, en met het Gallicanisme langzaam gestorven. Het eenige ware erin is, dat bij een eventueelen twijfel over de geldigheid van een pauskeuze, wat tegenwoordig practisch uitgesloten is, een vergadering van de bisschoppen van de geheele wereld, die echter zonder paus toch geen oecumenisch concilie vormen, een gezaghebbend en beslissend oordeel over die feiten zou kunnen uitspreken, wat een vrij theoretisch geval is.

Lit.: J. de Jong, Handb. der Kerkgesch. (II, 49 ; waar meer lit.). Voor de principieele behandeling: de gangbare apol. handb. over de Kerk, van v. Noort e.a. (sub oecum. conc.).

Pauwels.

< >